Smits orgelmakersfamilie (1813 – 1929)

Smits-orgels in Noord-Brabant Klaas Smits Frans Smits I Frans Smits II Gebr. Smits Boek Jan Boogaarts Artikelen Frans Jespers

Gedurende meer dan een eeuw was in het Oost-Brabantse dorp Reek de orgelmakerij gevestigd van de familie Smits, namelijk vanaf ongeveer 1813 tot 1929. Vier generaties orgelmakers vervaardigden samen bijna honderd nieuwe orgels en vernieuwden daarbij nog vele instrumenten, voornamelijk in het oosten van Noord-Brabant en in Gelderland, maar ook enkele daarbuiten. De meeste nog bestaande orgels getuigen van een hoge kwaliteit en een bijzonder klankkarakter.
Hieronder bespreken we eerst de biografieën van de orgelmakers die bij dit bedrijf betrokken waren. Daarna komt de werkwijze van de orgelmakerij in de vier afzonderlijke generaties aan de orde. Een algemene werklijst is als bijlage opgenomen. Verder wordt aandacht besteed aan de literatuur over deze orgelmakers. Aan het slot is een opsomming opgenomen van nog bestaande orgels van de Smitsen in Noord-Brabant, waarbij de lezer kan doorklikken naar de uitgebreide beschrijving van elk instrument op deze website.

Het voormalige woonhuis van de familie Smits in Reek aan de Monseigneur Borretstraat 7 op slechts steenworp afstand van de Sint-Antoniuskerk.

Boven de voordeur nog steeds het bovenlicht met het orgeltje te zien.

In de voortuin staat een beeldje van de orgelmaker met een jongensknecht met op de sokkel het opschrift ‘De orgelbouwers Smits woonden en werkten hier van 1789 tot 1956’.

De familie Smits

Kort overzicht
Nicolaas Lambertus Smits (1791-1831)
Franciscus Cornelius Smits I (1800-1876)
Franciscus Cornelius Smits II (1834-1918)
Franciscus Cornelius Smits III (1878-1928)
Henricus Wilhelmus Smits (1871-1944)

Klaas Smits  (1791-1831)

Nicolaas Lambertus Smits stichtte de orgelmakerij te Reek. Zijn vader Antonius Smits (1758-1823) was een zoon van de koster, schoolmeester en organist in het nabijgelegen dorp Haren. In 1788 kon deze Antony Smits boekhouder worden in een grossierderij in Reek en enkele jaren later organist. Hij trouwde in 1790 met Joanna Cornelia Boeracker (1759-1850). Klaas was hun oudste zoon. Na hem volgden nog zes kinderen. Nummer zes was Franciscus Cornelius (1800-1876), die de grote naam van de orgelmakerij zou vestigen als Frans Smits I. Twee andere broers werden priester, van wie er een pastoor in Reek zou worden: Willem (1797-1856). Nog een andere broer, Louis (1802-1890) bleef ongehuwd in Reek wonen en was af en toe betrokken bij de orgelmakerij. De eerste zelfstandige activiteiten van Klaas Smits als orgelmaker zijn bekend vanaf 1813. In 1828 werd hij getroffen door een ziekte waarvan hij niet herstelde en die in 1831 leidde tot zijn dood. Hij was niet gehuwd.
Moeder Joanna Boeracker was de dochter van een zeer rijke brouwer uit Reek. Hierdoor verkeerden de kinderen Smits in goeden doen. Zij bezaten huizen en landerijen en beschikten over flinke financiële reserves.

Frans Smits I  (1800-1876) 

Franciscus Cornelius Smits volgde na de dorpsschool vermoedelijk enige jaren onderwijs op de Franse School, een kostschool in Reek. Daarna zette hij een wasblekerij op. Hij was ook een enthousiast organist. Al in 1818 assisteerde hij zijn broer bij de bouw van een huisorgel. In 1822 was hij lid van het kerkbestuur van Reek. Een jaar later stierf zijn vader en werd hij organist in Reek. Vanaf 1826 was hij steeds intensiever werkzaam in de orgelmakerij van zijn broer. Na diens dood deed hij zijn wasblekerij over aan broer Louis. Hij bouwde de orgelmakerij uit tot een bloeiend bedrijf. 
In 1830 trouwde Frans met Maria Constantia van der Meulen (1805-1858). Hij kon zijn ouderlijk huis gaan bewonen, het statige pand dat nu Mgr. Borretstraat 7 is, waarbij een grote werkplaats werd aangebouwd. De orgelmakerij bleef gevestigd in dit gebouw, met een gebeeldhouwd orgel in het bovenlicht boven de voordeur. Na de dood van de laatste Smits in 1957 is het huis verkocht, maar het bestaat nog steeds. Er staat een beeldje voor van een orgelmaker, ter herinnering aan de Smitsen.
Het gezin van Frans en Maria Smits bracht veertien kinderen voort, van wie er enkele zeer jong overleden. Twee zonen werden priester. Het vierde kind, Franciscus Cornelius II (1834-1918) werd orgelmaker, evenals nummer elf, Wilhelmus Jacobus (1844-1929). Nog een andere broer, Nicolaas Lambertus (II, 1837-1921) verleende af en toe hand- en spandiensten aan de orgelmakerij. In 1858 overleed Maria van der Meulen. Frans I bleef achter met een gezin van acht opgroeiende kinderen. Zodoende maakte hij toen zware jaren door. In 1862 werd hij burgemeester van Reek, een ambt dat hij jarenlang bekleedde. De rijkdom van de familie bleef voornamelijk in handen van Frans, omdat geen van zijn broers en slechts één zus getrouwd was. Frans Smits kreeg rond 1865 problemen met zijn ogen en na 1870 kreeg hij hier steeds meer hinder van. Maar hij bleef tot zijn dood actief als orgelmaker.

Gedenksteen van o.a. F.C. Smits I op het kerkhof van Reek. Op elk van de vier zijden wordt een persoon uit de familie herdacht.
Opschriften van links naar rechts: 
‘ CONST. MAR. V. D. MEULEN – ECHTGe VAN F.C. SMITS – OVERL. 4 APRIL 1858 – R.I.P.’
‘ BID VOOR DE ZIEL VAN – FRANC. CORN. SMITS – BURGEMEESTER – OVERL. 19 APRIL 1876 – R.I.P.’
‘ LUDs JOAs SMITS – GEB. 20 AUG. 1802 – OVERL. 28 MAART 1890 – R.I.P.’ 
‘ DEN EERW. HEER WILH. JOS. SMITS – PASTOOR VAN REEK – OVERL. 6 MAART 1856 – R.I.P.’

 

Foto Joost Duppen (Aarle-Rixtel).
Schilderij (60 x 80 cm) uit 1849 van de hand van Carel Jozeph Grips (1825-1920) uit Vught. Het bevindt zich in de pastorie te Reek. Het is een dubbelportret waarop zijn afgebeeld pastoor Wilhelmus Josephus (1797-1856) en zijn vijf jaar jongere broer Ludovis (Louis) (1802-1890).
Van Frans Smits I is geen afbeelding bekend.

Frans Smits II  (1834-1918)

Deze Frans Smits (foto links) zat na de dorpsschool een paar jaar op de Franse kostschool in Waalwijk. Daarna leerde hij het vak van orgelmaker van zijn vader. Vanaf 1862 kreeg hij de leiding over de werkzaamheden in de zaak.

Zijn jongere broer Willem (1844-1929) was eveneens als orgelmaker werkzaam in het bedrijf. Hij hielp niet alleen in de werkplaats, maar verrichtte ook stembeurten. Hij telde in de familie niet helemaal voor vol, omdat hij een eigenaardig karakter had. Broer Klaas werkte maar af en toe mee. Hij nam de wasblekerij van oom Louis over. Ook volgde hij zijn vader op als organist in de kerk van Reek. Deze broers bleven vrijgezel.
Frans Smits II trouwde in 1867 met Maria Anna de Bruin (1841-1912). Zij kregen samen zes kinderen. De oudste zoon, Henricus Wilhelmus Josephus (1871-1944), werd orgelmaker evenals zijn broer Franciscus Cornelius Josephus (Frans III, 1878-1928). Frans II zette na de dood van zijn gezaghebbende vader de firma aanvankelijk met enige moeite voort. Na 1880 liepen de zaken wat beter. Omdat de rijkdom van de familie bij de orgelmakers bleef, hoefden zij zich weinig zorgen te maken over de bedrijfsresultaten. Rond 1897 namen de zonen de leiding over, maar hun vader bleef tot op hoge leeftijd meewerken. Vanaf het eind van de negentiende eeuw hadden de Smitsen goede contacten met andere orgelmakers in Nederland.

De gebroeders Smits


Samen beheerden Frans III (foto) en Henri (‘Harrie’) de firma Gebroeders Smits. Beiden bleven vrijgezel. Henri was gespecialiseerd in het maken van orgelpijpen, Frans was een technicus die steeds op pad was voor stembeurten en onderhoudswerk. Nadat Frans III in 1928 vrij plotseling was overleden, hief Henri het bedrijf op. Wel bewaarde hij alle gereedschappen en materialen, evenals de omvangrijke bedrijfsadministratie. Pas na de dood van Henri in 1944 zijn de restanten van de orgelmakerij door een overblijvende jongere broer verkocht.
Een dramatische gebeurtenis in 1925 droeg bij aan de opheffing van de orgelmakerij. De toenmalige pastoor van Reek die toevallig dezelfde achternaam Smits droeg besloot tot de bouw van een nieuwe kerk. Hij had een conflict met de orgelmakers. Hij liet het kerkbestuur een offerte aan de Smitsen vragen voor overplaatsing van hun grote orgel (intussen met 39 registers) van de oude naar de nieuwe kerk, maar op een veel te klein oksaal. Toen de Smitsen verzochten om nadere informatie, heeft pastoor Smits het orgel laten slopen en de bruikbare delen verkocht. Dit grote orgel was de trots van de familie.
De administratie van de orgelmakerij raakte na 1944 verspreid over enkele personen, zoals de nazaten van de enige zus van deze generatie Smitsen die kinderen had. In deze periode zijn er aanteken- en rekeningboeken uit de negentiende eeuw zoek geraakt. Later is het grootste deel van de bedrijfsadministratie verzameld in het Smits-archief dat is ondergebracht in de afdeling Bijzondere Collecties van de bibliotheek van Universiteit Utrecht, terwijl een ander deel in particuliere handen is. Het totale Smits-archief is een omvangrijk familie- en bedrijfsarchief, waarvan een inventaris te vinden is op de internetpagina van de zojuist genoemde Bijzondere Collecties.

Medewerkers in het bedrijf

Hoewel de medewerkers van de orgelmakerij niet tot de familie behoren, kunnen ze het eenvoudigste bij de familie besproken worden. Klaas Smits had al een knecht in dienst die de meesterknecht van Frans I werd, Jan van Brienen (1795-1868). Toen Frans I grote opdrachten kreeg, had hij geregeld zes mannen aan het werk. De zonen Hannes en Willem van Brienen komen ook op de loonlijst van de orgelmakerij voor. Verder was Willem van Driel (1805-1884) lange tijd in de orgelmakerij werkzaam, evenals zijn zonen Frans en Jan. Dan waren er Jan Schiks (1806-1868) en Willem van Wijchen. In de laatste periode was Jo Ketterings (1891-1980) medewerker van Henri Smits. Na de opheffing van de orgelmakerij werd hij zelfstandig meubelmaker. Over de taakverdeling van deze en andere medewerkers is nauwelijks iets bekend.

De lotgevallen van de orgelmakerij en de werkwijzen in het bedrijf

De geschiedenis van de orgelmakerij van de familie Smits kan ingedeeld worden volgens de vier generaties die het bedrijf hebben geleid tussen 1813 en 1929. Telkens als een nieuwe generatie de leiding overnam, werden er ook vernieuwingen in de bouwstijl en werkwijze doorgevoerd. Alle belangrijke werkzaamheden zijn te vinden in een kort overzicht, een werklijst, waarin op chronologische volgorde de nieuw gebouwde of ingrijpend vernieuwde orgels worden vermeld met de kerk waarin ze zijn geplaatst, en waarin met afkortingen de omvang is vermeld plus de latere geschiedenis van de orgels.

De orgels van Klaas Smits
Over de werkzaamheden van Klaas Smits is weinig bekend. Er zijn enige aanwijzingen dat hij het orgelmakersvak geleerd heeft bij Daniel Nolting (1757-1848) in Emmerik. Disposities van de orgels van Johann Daniel Nolting. Vanaf 1818 is Smits zelfstandig gaan werken in oostelijk Noord-Brabant en de Betuwe. Zijn eerste grotere opdrachten bestonden in overplaatsing of vernieuwing van bestaande orgels.
In 1822 kreeg hij van het kerkbestuur van zijn woonplaats Reek opdracht om een groot orgel met drie klavieren en 27 registers te bouwen. Hij voltooide dit orgel in 1829. Vermoedelijk gebruikte hij het front van het orgel van Nolting in de Broerenkerk in Nijmegen (1822, nu in Katwijk aan Zee, Nieuwe Kerk) als model.

 
Foto: Smits-orgel Reek, collectie Nico van Duren.

Verder is nog een tiental grote werkzaamheden van hem bekend. Van al dat werk zijn slechts één windlade en een stuk of tien registers bewaard gebleven, met name in Mill, waar hij in 1825 een nieuw orgel leverde.
De bouwstijl van Klaas Smits past bij het vroege classicisme. Hij ontwierp disposities met flink wat hoog liggende stemmen. Er zijn Zuid-Nederlandse trekken in te herkennen, maar ook andere keuzes zoals een voorkeur voor open fluiten. Dat zuidelijke geldt ook voor de vormgeving van zijn fronten, want hij paste onder meer fronten met hoge buitentorens en een lage middentoren toe.

Klik hier voor een overzicht van de disposities van de orgels van Klaas Smits.
Zie ook ‘De leerschool van de Klaas Smits‘ 

De bouwstijl en werkwijze van Frans Smits I
Uit de periode van Frans Smits I, die liep van 1831 tot 1870, zijn veel meer notities bewaard gebleven in het Smits-archief en in een aantal parochie-archieven. Bovendien zijn er ongeveer dertig door hem gebouwde of vernieuwde orgels bewaard gebleven, in originele of in gewijzigde staat.

Lees ook: ‘De omgang van Frans Smits I met oude orgels

In Noord-Brabant waren vanaf 1830 de omstandigheden voor de orgelbouw zeer gunstig, omdat op veel plaatsen de oude schuurkerken werden vervangen door flinke waterstaatskerken. Er was veel vraag naar nieuwe orgels en er waren weinig orgelmakers in het gebied gevestigd. De Smitsen hadden nog het extra voordeel dat enkele gezinsleden priester waren, waardoor contacten met katholieke geestelijken soepel verliepen. Zodoende kregen zij vrij gemakkelijk opdrachten en bouwden zij door de hoge kwaliteit van hun producten een goede naam op. Zodoende werden zij af en toe ook gevraagd vanuit verder weg gelegen plaatsen zoals Utrecht, Amsterdam en parochies in Noord-Holland of Overijssel. Maar hun vaste werkgebied bleef oostelijk Noord-Brabant en het zuiden van Gelderland, waar zij talloze orgels in onderhoud hadden.
De bouwstijl van Frans Smits I neemt in deze periode van het classicisme een eigen plaats in. Dit komt voornamelijk doordat Smits niet bij een traditionele orgelmaker geschoold is en veel zaken zelf uitzoekt. Hij noemt zichzelf autodidact. Net als andere orgelmakers zet hij op het Manuaal (wat wij meestal hoofdwerk noemen) een krachtig prestantenkoor 8’-4’-2’ met Mixtuur, een vol fluitenkoor 16’-8’- 4’, een of twee tongwerken en een solostem (Quintfluit). Op het Positief komen fluiten 8’ en 4’, prestanten 4’ en 2’, een Viool di Gamba of Fluit travers 8’ discant, en een tongwerkje. Maar afwijkend van andere orgelmakers past Smits vrijwel nooit registers met een terts toe en beperkt hij registers met een kwint (zoals de Mixtuur) tot een minimum. Zodoende ontstaat een orgelklank met nadruk op octaven. Vervolgens intoneert hij de prestanten enigszins introvert, fluitig, en de fluiten donker en in de discant fel, plus de tongwerken stralend. Deze tongwerken zijn op zuidelijke wijze geconstrueerd. Verder ontwikkelt Smits een bijzonder gedifferentieerd systeem van mensuren voor de fluitregisters. Vanwege al deze elementen heeft de klank van de orgels van Frans Smits I een geheel eigen karakter. Op zijn grote, drieklaviers orgels heeft het Positief een iets kleinere bezetting in de stijl van het Groot Manuaal en dient het Bovenwerk als echowerk.
In de werkperiode van Frans Smits I vallen voor wat de klank betreft twee stijlperiodes te onderscheiden, die elkaar geleidelijk opvolgen. De vroege orgels tot 1851 bezitten een felle toon en een krachtig Positief, de latere orgels van na 1852 klinken iets milder en hebben een Positief met rondere geluiden. Stapsgewijs gaat Smits aldus in de richting van het romantische orgel. Voor de bouwtechniek combineert Frans Smits I werkwijzen uit de school van Johann Nolting (disposities van de orgels van Nolting) met ideeën uit het handboek De Orgelmaaker van Jan van Heurn (Dordrecht 1804). Over het algemeen gebruikt hij kwalitatief goede materialen. Verder construeert hij de onderdelen van de orgels erg degelijk tot zwaar. Bovendien experimenteert Smits met verschillende elementen, zoals een primitieve zwelkast (tussen 1845 en 1850), overblazende fluiten en allerlei typen doorslaande tongwerken (vanaf 1846). Hierdoor bezitten de grote orgels uit de tweede stijlperiode (te Schijndel en Aarle-Rixtel) een weelde aan tongwerken en andere solostemmen. 

Detail van een dispositie-ontwerp voor een onbekend orgel, van rond 1868, door F.C. Smits. Uit het Smits-archief, Universiteitsbibliotheek Utrecht, Bijzondere Collecties, Inv. nr. Bxx84a.

Tot slot maakt de vormgeving van de orgels van Frans Smits I zijn oeuvre opvallend. Uitgangspunt voor veel fronten is een model in zeven delen met hoge velden en pilasters aan de buitenzijden, ontleend aan het Nijmeegse orgel van Nolting. Hij ontwerpt de fronten van zijn orgels met steeds meer verbeelding, aanvankelijk in laat-barokke stijl, al spoedig ook in neogotiek. Naast een aantal traditionele fronten zijn er heel wat fijn gelede en fraai versierde kassen, tot aan de verrassende composities in Rosmalen en Schijndel met geciseleerde pijpen, schijnpilasters en rijk snijwerk. Smits laat de meeste orgelkassen bouwen door Jacobus Beuijssen (1809-1885), een vakbekwaam schrijnwerker en beeldhouwer in Boxmeer. Maar hij werkt ook met andere schrijnwerkers en beeldhouwers samen.

Klik hier voor een door Frans Jespers becommentarieerd overzicht van de vermeldingen van Smits (I)-orgels in het handschrift-Broekhuyzen uit de jaren 1852-1862: Broekhuyzen en Smits’

Ontwikkelingen bij Frans Smits II
Ook Frans Smits II is alleen binnen het eigen bedrijf gevormd. Zijn vader blijft een stempel drukken op de werkwijze tot eind jaren zestig. Dan voert Frans II enkele vernieuwingen door, vermoedelijk onder druk van zware concurrentie van orgelmakers zoals Loret, de gebroeders Gradussen en de gebroeders Franssen. Pas na 1882 besluit Frans II om de bouwstijl flink te moderniseren, na zijn kennismaking met Cavaillé-Coll-kenner Philbert. Zodoende kunnen er bij Frans Smits II twee stijlperiodes worden onderscheiden, namelijk de vroege jaren (1870-1882) en de late werken (1883-1895). Maar de technische werkwijze van het bedrijf met gebruik van goede materialen en degelijke constructies blijft dezelfde. De productie van de orgelmakerij loopt terug. Uit de gehele periode van Frans II zijn nog twaalf orgels bewaard gebleven.
De vernieuwingen die Smits rond 1870 invoert betreffen het disponeren van meer strijkende registers, vooral 8’-4’-2’ op het Positief, en de toepassing van kernsteken en expressions. De traditionele Mixtuur wordt vervangen door een niet-repeterende vulstem. Hierdoor krijgen de orgels uit deze periode een iets ronder en weker karakter dan de oudere. Terwijl tot nu toe alle pijpwerk in de eigen fabriek is vervaardigd, worden aan het eind van deze periode de eerste (strijkende) registers aangekocht van pijpenfabrieken uit Brussel, zoals de zwevend gestemde Voix céleste.
De veranderingen na 1882 zijn ingrijpender. Smits ontwerpt voortaan een groot Positief dat als tegenhanger kan dienen van het Manuaal. Het Positief krijgt daartoe een Bourdon 16’ als basis, vervolgens een viertal achtvoetsstemmen, enige viervoeten, een stevige Piccolo 2’ en een of twee tongwerken, dit alles gevat in een zwelkast. Het Manuaal wordt versterkt met een Prestant 16’, een Clairon 4’ en een niet-repeterende tertsmixtuur met de naam Plein Jeu, om een stralend grand choeur te kunnen bereiken. Bovendien beschikken deze orgels over een Solowerk van drie of vier zachte registers dat op het hoofdmanuaal bespeelbaar is door het Manuaal met een afsluiter uit te schakelen. Zulke disposities zien er behoorlijk Frans-romantisch uit. Maar het klinkende resultaat is soms wat mat, omdat Smits vrij zacht blijft intoneren (zoals in Zeeland). Als een dergelijk orgel meer kracht krijgt toebedeeld, is het imponerend, zoals in de Heuvelkerk in Tilburg.
Frans Smits II ontwerpt voornamelijk neogotische fronten voor zijn orgels. Deze fronten zijn goed verzorgd, maar minder fantasierijk dan die van zijn vader.

Orgels van de Gebroeders Smits
Henri en Frans Smits III gaan zich vanaf 1897 oriënteren op de Duitse romantiek. Zij blijven mechanische orgels bouwen met één klavier, voor kloosters. Maar voor grotere instrumenten stappen zij over op pneumatiek van de firma Weigle, bij wiens fabriek niet alleen de complete windladen en tractuur, maar ook alle metalen pijpwerk wordt aangekocht. Dit leidt zowel tot een andere bouwstijl als een andere klank. Het aantal achtvoetsregisters op Manuaal en Positief neemt toe ten koste van hoger liggende stemmen. In de kwart eeuw dat deze generatie Smits de orgelmakerij exploiteert, komen slechts tien nieuwe orgels tot stand, waarvan er nog zes bestaan.
Hun enige omvangrijke instrument is dat van de Goirkese Kerk in Tilburg uit 1905, waarvan de fijn gelede neogotische kassen en de ferme klank een laatste bewijs leveren van de geweldige capaciteiten van deze ooit toonaangevende orgelmakers.

Overzicht van de Smits-orgels die op deze site gedocumenteerd zijn.

Overzicht van de Smits-orgels van deze site

Boek ‘De Orgelmakers Smits’

Dissertatie van Jan Boogaarts


Foto Wijtse Rodenburg
Uiterst rechts Jan Bogaarts tijdens zijn promotie in Nijmegen. 

Jan Boogaarts promoveerde in 2017 op een dikke studie over de Smitsen: De orgelmakers Smits te Reek (bij Grave), bloeitijd van de Brabantse orgelkunst, Zutphen (Walburg Pers), 700 blz. Dit boek is digitaal toegankelijk via de website van de bibliotheek van de Radboud Universiteit te Nijmegen (klik hier).
Het boek van Boogaarts levert een belangrijke bijdrage aan de kennis over de orgelmakers Smits, omdat er honderden disposities en teksten (zoals brieven) van de Smitsen zelf in transcriptie in zijn opgenomen, voorafgegaan door een uitgebreide familiegeschiedenis en een bespreking van alle orgels en hun lotgevallen. Om deze reden volgt hier een verkorte inhoudsopgave:

  • Inleiding        De betekenis van het werk van de orgelmakers Smits
  • Hoofdstuk 1   De politieke en kerkelijke situatie
  • Hoofdstuk 2   De familie Smits en haar omstandigheden
  • Hoofdstuk 3   De orgelmakers
  • Hoofdstuk 4   De orgelmakerij
  • Termen uit het vocabulaire van Smits
  • De afzonderlijke orgels, alfabetisch op plaatsnaam
  • Bijlagen over de afzonderlijke orgels
  • Overige bijlagen (1-9)

Voor inzicht in de familiegeschiedenis of in de lotgevallen van de verschillende orgels is dit boek een onmisbaar naslagwerk. Maar de tamelijk korte bespreking van de werkwijze van de orgelmakerij is oppervlakkig. Bovendien is de auteur erg selectief geweest in het verwijzen naar gebruikte of belangrijke literatuur. Vanwege de twee laatste redenen is het boek omstreden.
Frans Jespers schreef een kritisch commentaar (klik hier) bij de dissertatie. Hij betwistte de belangrijkste uitgangspunten van het boek in het artikel ‘Een andere kijk op de orgelmakers Smits’ in De Orgelvriend  juni 2018, jaargang 60/6, 22-26. 

Overige literatuur
Vanaf ongeveer 1960 zijn er in vakbladen heel wat artikelen verschenen over de orgelmakers Smits. Met name bij restauraties van hun orgels zijn er ook brochures gepubliceerd. Al deze teksten zijn niet meer eenvoudig beschikbaar. Bovendien is de inhoud vaak achterhaald door latere ontwikkelingen (van een orgel).
In 1990 verscheen een themanummer van het tijdschrift Het Orgel (april 1990, jaargang 86) over de Smitsen, met op ongeveer 100 bladzijden artikelen van Frans Jespers en Jan Jongepier over de familie Smits, over hun bouwstijl, over de kerkmuziek rondom de orgels van de Smitsen, over negen kort tevoren gerestaureerde orgels, en over de orgelfronten van Frans Smits I. 
In 1995 organiseerde de Stichting Het Brabantse Orgel een symposium over de orgelmakers Smits, waarvan een jaar later een bundel verscheen met boeiende artikelen: Angeline Augustus en Johan Zoutendijk (red.), De orgelbouwers Smits, enkele aspecten van hun leven en werk (z.p. 1996, 73 blz.). In dit boek staan bijdragen van Jan Boogaarts, Reinier Wakelkamp, Jan van de Laar en Hans van der Harst.
‘De Orgelmakers Smits’ door Jan Boogaarts.
In mei 2017 promoveerde Smits-kenner Jan Boogaarts op ‘De Orgelmakers Smits’. Onderstaand een korte bespreking van de handelsuitgave van zijn dissertatie door Wim van der Ros.

De Orgelmakers Smits
Bloeitijd van de Brabantse Orgelkunst

Reeds tientallen jaren werd uitgekeken naar het verschijnen van de studie over de orgelmakers Smits door Smits-kenner bij uitstek Jan Boogaarts. De reeds lang beoogde promotie van Jan Boogaarts op dit onderwerp vond plaats op 9 mei 2017 aan de Universiteit te Nijmegen. Van zijn dissertatie verscheen gelijktijdig bij uitgever Walburg Pers te Zutphen een handelseditie.
Boogaarts heeft deze neerslag van zijn studie opgezet in drie delen. Na zijn voorwoord worden in het eerste deel de orgelmakers Smits in beeld gebracht in de betekenis van hun werk, de politieke en kerkelijk context, terwijl ook in separate hoofdstukken wordt ingegaan op de familie Smits, de orgelmakers onder hen, en de orgelmakerij. Het tweede deel bevat een overzicht van de orgels welke door de orgelmakers Smits werden gebouwd of waaraan door hen werd gewerkt, alsmede een overzicht van de belangrijkste werkzaamheden van hen en wordt afgesloten met een samenvatting. Tot slot bevat het derde deel bijlagen inzake o.a. de genealogie en (bij het hoofdstuk over de orgels) met name bijlagen van veel archiefstukken. Uiteraard wordt afgesloten met de bekende indexen.

Een zware, indrukwekkende band omsluit de bijna 700 (!) pagina’s tekst. 
Op heldere wijze omschrijft Boogaarts in deel 1 in het eerste hoofdstuk de politieke ontwikkeling in het begin van de 19e eeuw van de Franse overheersing, de vorming van het Koninkrijk der Nederlanden, het verenigd koninkrijk en de afsplitsing van België. Daarna beschrijft hij hoe in o.a. het Land van Megen en Ravenstein en de Commanderij van Gemert (in de 17e en 18e eeuw niet behorend tot de Generaliteitslanden van de Republiek der Verenigde Nederlanden) het katholicisme vrijelijk beleefd kon worden, waarbij de parochies bestuurd werden vanuit het bisdom Luik. De Franse tijd bracht in het hele land de vrijheid van godsdienst en de scheiding van kerk en staat, waarbij in de eerste helft van de 19e eeuw de bisschoppelijke hiërarchie werd hersteld. De bouw van nieuwe katholieke kerken bracht ook de vraag naar de bouw van nieuwe orgels met zich mee. Bemiddelde parochianen of kerkbestuurders droegen vaak bij aan de totstandkoming van deze orgels. In hoofdstuk 2 wordt in 20 pagina’s uitgebreid aandacht besteed aan de welgestelde families Smits en Boeracker, waarna in hoofdstuk 3 in 11 pagina’s uit deze familie de orgelmakers met hun achtergronden nader worden beschreven. Voor de genealogie en de ‘stamboom’ moeten wij naar de bijlagen.
Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 de ontwikkeling in de orgelmakerij van de drie generaties Smits beschreven. Frontontwerpen, technische aanleg en mensurering worden toegelicht. Bij de mensuren worden in ruim 10 pagina’s in chronologische volgorde per orgel alle bekende gegevens uit het archief van Smits vermeld.
Deel 2 bevat gegevens over de orgels. Hoofdstuk 5 laat daarbij in alfabetische volgorde in 224 pagina’s alle orgels de revue passeren welke Smits ‘onder handen’ heeft gehad. Boogaarts vermeldt in het begin van dit hoofdstuk dat de gegevens over Smits welke wij kunnen vinden in de Orgelencyclopedie (Het historische orgel in Nederland) niet in deze studie zijn opgenomen om de omvang van dit werk te beperken. Wel wordt waar nodig verwezen naar de encyclopedie. De belangrijkste correspondentie en overige archiefstukken rond de orgels worden niet hier bij de orgels maar in de bijlage bij dit hoofdstuk opgenomen. Daarna volgt in chronologische volgorde de werklijst van de orgelmakerij, terwijl in de samenvatting wordt afgesloten met (gegroepeerde) overzichten van de orgels van Smits welke nog in oorspronkelijke staat verkeren, die zijn gereconstrueerd en die overgebracht zijn naar andere kerken.
Deel 3 beslaat in pagina’s meer dan de helft van dit boekwerk. Na de genoemde bijlage bij hoofdstuk 5 over de orgels (een bijlage van 275 [!] pagina’s) vinden wij in de bijlagen ook o.a. bijzonderheden / rubriceringen van het Smits-archief, mensuurvergelijkingen van alle nog bekende Smits-orgels, een literatuuropgave, het CV van Jan Boogaarts en duidelijk uitgewerkte indexen op persoon- en op plaatsnaam.

Veel uit Smits-archief ‘ontsloten’
Het boek bevat ontzettend veel gegevens. Boogaarts heeft met deze dissertatie veel gegevens over Smits ontsloten die slechts (beperkt) in o.a. het Smits-archief te vinden zijn. Dat is het meest sterke punt van deze uitgave. Zeker ook boeiend is te lezen hoe in het tijdsgewricht politieke en kerkelijke omstandigheden waren, hoe de notabelen hun invloed hadden en hoe de leden van de familie Smits (allen welgesteld) zich positioneerden in die tijd. Zo maken wij (tegenwoordig) ‘niet vaak’ mee dat een orgelmaker tevens burgemeester is ….
De subtitel ‘Bloeitijd van de Brabantse Orgelkunst’ moet wel gezien worden in het betreffende tijdsgewricht. Boogaarts refereert b.v. niet aan eerdere tijden van de ‘Brabantse Orgelkunst’, waarbij velen zich ongetwijfeld nog het boek ‘Die Brabanter Orgel’ van Vente voor de geest halen. 

Enkele opmerkingen
Ik heb veel moeten lezen en herlezen in dit boek van Boogaarts om me de structuur en opzet eigen te maken. Wanneer je je in hoofdstuk 2 en 3 verdiept in de familie Smits, moet je eigenlijk tegelijkertijd in de bijlage de genealogie en de stamboom erbij pakken. Wil je de werklijst van alle door Smits gebouwde orgels inzien, dan moet je dit zelf destilleren uit het ‘Overzicht van de belangrijkste werkzaamheden’ op de pagina’s 315 t/m 320. Wanneer je zoekt naar de nog bestaande orgels die Smits bouwde moet je de samenvatting op de pagina’s 323 en 324 raadplegen. Daarna kan je naar de alfabetisch op plaatsnaam gesorteerde orgels om de bijzonderheden te vinden. Soms worden daar bepaalde archiefstukken aangehaald, maar de meeste archiefstukken vinden wij in de bijlage bij hoofdstuk 5. Is het orgel, en met name dat instrument dat door Smits is gebouwd (of vergroot of gewijzigd), dan compleet omschreven? Helaas niet. De verwijzing naar de encyclopedie is vaak noodzakelijk om een completer beeld te krijgen. Vaak wordt de oorspronkelijke dispositie uit de contracten vermeld, slechts beperkt de huidige dispositie en sporadisch de bijzonderheden rond pijpwerk en aanleg.
In hoofdstuk 4, de orgelmakerij, vinden we bijzonderheden over de drie generaties Smits met vervolgens toelichting op o.a. frontontwerpen, windvoorziening, windladen, klaviatuur en mechanieken en disposities, pijpwerk en mensuren. Bij de windvoorziening wordt slechts beperkt ingegaan op de balgenstoel en wordt verwezen naar tekeningen van de balgstoelen van enkele orgels in hoofdstuk 5. Waarom is het hier niet ‘aantrekkelijk’ en ondersteunend gemaakt met deze tekeningen en een aantal foto’s? Ook bij de beschrijving van de – ontwikkeling van de – frontontwerpen zou ik dit graag met foto’s en tekeningen ondersteund willen zien. Op sommige items wordt slechts zeer summier ingegaan. Graag had ik hier b.v. meer informatie gekregen over de keuze van de plaats van de klaviatuur of over de – bij sommige orgels – haaks op het front geplaatste windlades. Helaas missen we ook bij b.v. het ‘karakteristieke Smitsgootje’ (bij de toetsen) een detailfoto. Wel worden de verschillende vormen van registertrekkers/-knoppen toegelicht, ook met foto’s, de aanleg en het materiaal van de registertractuur worden niet vermeld. Zo missen we een aantal relevante en ondersteunende zaken in dit hoofdstuk.
Zoals eerder aangegeven missen we in hoofdstuk 5 veel gegevens die we dus b.v. in de encyclopedie mogen opzoeken. Slechts bij enkele – al dan niet recente – restauraties van Smits-orgels worden de bijzonderheden van deze restauratie beschreven. Zo worden b.v. wel van Deurne de hoofdlijnen weergegeven van de restauratie welke Verschueren in 2011 onder advies van Marcel Verheggen uitvoerde. Ook vinden we dit redelijk uitgebreid terug bij Boxtel (advies Jan Boogaarts). In de bijlage bij hoofdstuk 5 vinden we bij Boxtel een uitgebreide documentatie (totaal 20 pagina’s), inclusief de volledige publicatie van Boogaarts uit 2006 over deze restauratie. Waarom deze keus of liever gezegd waarom worden andere restauraties niet uitgebreider toegelicht? En waarom worden de recente restauratie van Gemert en het groot onderhoud van Grave totaal niet vermeld. Deze waren in 2016 toch al afgerond?

Tot slot de opmaak. Zoals in het voorwoord aangegeven heeft onze senior-specialist klinkende monumenten van de RCE Rudi van Straten veel werk verzet bij de inventarisatie en ordening van veel gegevens, en verzorgde hij als eindredacteur ook het voetnotensysteem en de lay-out van het proefschrift. Terecht wordt hij daarvoor bedankt. Dat daarbij b.v. de keus is gemaakt slechts beperkt (zoals eerder aangegeven) en ook qua formaat klein fotowerk op te nemen, mag er niet in resulteren dat voor deze handelseditie de uitgever Walburg Pers deze zonder enige aanpassing overneemt. Soms komen we middenin de tekst een korte wisseling tegen van lettergrootte. Ook het niet uitvullen van een aantal pagina’s in hoofdstuk 5 is ‘slordig’. 

 
Foto Wijtse Rodenburg
Uiterst rechts Jan Bogaarts tijdens zijn promotie in Nijmegen. 


Dat Jan Boogaarts zijn studie over de orgelmakers Smits kon afronden met een promotie is een mijlpaal voor hem. Graag feliciteer ik hem daarmee van harte. In deze uitgave van zijn studie als handelseditie treffen wij veel waardevolle informatie over de familie Smits, de tijdsomstandigheden, de ontwikkeling van de orgelmakerij en over veel orgels die de drie generaties Smits bouwden of onder handen hadden. Dat daarbij veel historische documenten uit de archieven zijn overgenomen, is prachtig. Het doet de lezer kruipen in de omstandigheden van toen en bijna in de huid van de orgelmaker. 
Graag had ik bij de orgelbeschrijvingen completere ‘verhalen’ gezien en had ik veel zaken completer onderbouwd willen zien met fotowerk waarvan overigens veel voorhanden is. Voor degene die dieper in het werk van Smits wil duiken, bevat het boek veel waardevolle informatie. Voor een ‘doorsnee orgelliefhebber’ brengt het boek net niet wat hij er mogelijk van zou verwachten.

Wim van der Ros


Artikelen over de orgelmakers Smits door Frans Jespers

Klik hier voor de website van Frans Jespers

De disposities van de orgels van Klaas Smits

De leerschool van de Klaas Smits

De omgang van Frans Smits (I) met oude orgels

Orgelmaker Frans Smits (I) en François Loret

Winddruk, toonhoogte en stemming bij de Smitsen

Speelhulpen bij de orgelmakers Smits

Broekhuyzen en Smits

De relatie tussen de orgelmakers Smits en het handboek van Van Heurn

De orgelmakers Smits als organisten

De orgels van Aarle-Rixtel, Nederweert en Roermond


Orgels van de orgelmakers Smits in Noord-Brabant 

Klik hier voor een grote en complete weergave van deze kaart

Reek, Sint-Anthoniuskerk (1829, in 1925 gesloopt)

Gemert, Sint-Jans Onthoofdingkerk (1833)

Escharen, Sint-Lambertuskerk (1841)

Deurne, Sint-Willibrorduskerk (1838)

Sint-Oedenrode, Sint-Martinuskerk (1839)

Boxtel – Sint-Petrusbasiliek (1842)

Grave, Sint-Elisabethkerk (1843)

Escharen, Sint-Lambertuskerk (1843, Gilman-orgel 1728, overplaatsing)

Neerloon, Sint-Victorkerk (1845)

Demen, Sint-Willibrorduskerk (1845)

Oirschot, Sint-Petrusbasiliek (1846)

Uden, Abdij Maria Refugie (1847, sinds 1912 in Uden)

Gassel, Sint-Jan de Doperkerk (1847)

Oijen, Sint-Servatiuskerk (1848)

Eersel, Sint-Willibrorduskerk (in Van Hirtum-kas) (1850)

Rosmalen, Sint-Lambertuskerk (1850)

Schijndel, Sint-Servatiuskerk (1852)

Schaijk, Heilige Antonius Abtkerk (1854)

Aarle-Rixtel, Mariakerk (1854)

Borkel en Schaft, Sint-Servatiuskerk (1854)

Beers – Sint-Lambertuskerk (1855)

Milheeze, Sint-Willibrorduskerk (1856)

Someren, Sint-Willibrorduskerk (1857)

Overlangel, Sint-Antoniuskerk (1858)

Mariahout, Onze Lieve Vrouwe van Lourdeskerk (1860)

Deursen (Ravenstein), kapel Soeterbeeck (1954/
oorspronkelijk 1864 voor klooster Marienburg, Sint-Oedenrode)

Ravenstein, Sint-Luciakerk (1864)

Macharen, Sint-Petrusbandenkerk (1866)
Oorspronkelijk Matthijs van Deventer-orgel (1755)

Den Dungen, H.Jacobus De Meerdere kerk (1867)

Heeswijk, Sint-Willibrorduskerk (1875)

Nuenen, Heilige Clemenskerk (1882)

Mill, Sint-Willibrorduskerk (1825/1884)

Vlierden, Sint-Willibrorduskerk (1884)

Geldrop, Sint-Brigidakerk (oorspronkelijk Vollebregt-orgel) (1894 aanpassing Smits)

Zeeland, Jacobus de Meerderekerk (1895)

Tilburg, Sint-Jozef/Heuvelsekerk (1894)

Sint Agatha, Kruisherenkerk (1899) (uit Son, Emanuelklooster)

Tilburg, Goirkesekerk (1905)

Tilburg, Maranathakerk (1906)

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Orgelbouwers