De omgang van Frans Smits met oude orgels

Frans Jespers 
versie 2021-06-01

Frans Smits I (1800-1876) zou veel respect hebben gehad voor de traditionele orgelbouw uit de zeventiende en achttiende eeuw. Bij vernieuwingen zou hij zulke oude orgels met respect behandeld hebben en hij zou er ook allerlei zaken van overgenomen hebben in zijn eigen bouwstijl. Want hij beweerde dat hij geen leermeester had gehad en het vak van orgelmaker uit eigen ondervinding onder de knie had gekregen.
Bij deze beweringen kunnen veel vraagtekens gezet worden. Op een andere plaats heb ik kanttekeningen gezet bij de status van autodidact.[1] Ik wil hier alleen de vraag beantwoorden hoe Smits met oude orgels omging en wat hij er eventueel van overgenomen kan hebben. Mijn hypothese (ook te vinden in het stuk waarnaar ik zojuist verwees) is dat Frans Smits I een vooruitstrevend orgelmaker was met een uitgesproken smaak, die vakkundigheid en mooie klanken (in andermans orgels) kon waarderen maar die in de praktijk bij vernieuwingen het karakter van oude orgels omboog naar zijn eigen smaak.

Uitspraken van Smits over oude orgels

Jan Boogaarts beweert dat Frans Smits I altijd blijk gaf van groot respect voor het werk van zijn voorgangers, in tegenstelling tot de meeste andere orgelmakers uit zijn tijd.[2] Dit zou te zien zijn aan de vernieuwingen die hij uitvoerde aan verschillende oude orgels (Wanroy, Velp, Helmond, Ravenstein, Macharen). Frans II (1834-1918) had dezelfde respectvolle houding, getuige zijn vernieuwingen in Batenburg en Geldrop. Bovendien zou de stichter van de orgelmakerij, Klaas Smits (1791-1831) het orgelmakersvak geleerd hebben door orgels in de omgeving van Reek te onderzoeken en het handboek van Van Heurn te gebruiken.[3] Op deze vakkennis bouwde Frans voort.

Er zijn maar weinig uitspraken van Frans Smits I overgeleverd over oude orgels. Daarom denk ik dat zijn mening en zijn mogelijke respect beter af te leiden zijn uit zijn feitelijke omgang met oude orgels. Eerst zetten we enkele uitspraken op een rij.

Het lijkt erop dat Smits grote bewondering had voor twee grote orgels in zijn omgeving, namelijk op de eerste plaats het Nolting-orgel van de Broerenkerk in Nijmegen en op de tweede plaats het Hocque-Heyneman-orgel in de Sint-Janskathedraal in ‘s-Hertogenbosch. Smits gebruikte de fronten van beide orgels als voorbeeld voor enige eigen frontontwerpen.[4] Hij noteerde dat de claviatuur van zijn eerste drieklaviers-orgel, in Boxtel, is opgezet naar het voorbeeld van die van de Sint-Janskathedraal. Het is daarbij goed om te bedenken dat beide instrumenten in de tijd van Smits vrij nieuw waren (uit 1823 en 1786). Maar is er geen enkele aanwijzing dat Smits nauwkeurig in beide orgels heeft kunnen kijken en meten.

Bij de vernieuwingen die hij aan een tiental orgels doorvoerde is de mogelijke waardering van Smits zelden gedocumenteerd. De enige keer dat dit expliciet gebeurt, is in het voorstel uit 1865 voor de herbouw van het Delhaye-orgel in Eindhoven. “Het orgel van Eindhoven is mooy en goed gemaakt en geïntoneerd, maar na mijn manier van denken wat zwak van toon”.[5] Ook is bekend dat Smits af en toe de maten van oud pijpwerk opnam, zoals in Oirschot.

De vernieuwingen

Frans Smits heeft tijdens zijn lange loopbaan een dozijn oude orgels min of meer ingrijpend vernieuwd en daarnaast een plan ingediend voor de vernieuwing van het orgel van de Sint-Janskathedraal in ‘s-Hertogenbosch. Ik loop de vernieuwingen en voorstellen door Smits in chronologische volgorde na.

In 1827 en 1828 werkten de gebroeders Klaas en Frans Smits aan het orgel in Cuijk. Uit de dispositie bij Broekhuyzen (C 7), die vrijwel zeker door Frans Smits is aangeleverd, valt op te maken dat zij toen onder andere een vrij Pedaal hebben aangelegd.[6] Maar in de dispositie blinken ook enkele opvallende Smits-registers: Blokfluit op het Groot Manuaal, en Gamba en Flageolet op het Rugwerk. Het staat wel vast dat deze opgave van geen kanten klopt. Maar zelfs als we daar rekening mee houden is te zien dat de Smitsen een aantal voornamelijk hoger liggende stemmen van Severin hebben gewijzigd.

In 1828 kreeg Klaas Smits de opdracht om het orgel van Bokhoven te vernieuwen. Er is een serie rekeningen bewaard en een dispositie van het resultaat.[7] Het ging om een ingrijpende vernieuwing, waarbij Frans Smits en timmerman Jan van Brienen meehielpen. Zij hebben onder andere een nieuwe windlade aangebracht en de dispositie aangepast. Het orgel was in 1779 gebouwd door de gebroeders Gilman. De Smitsen hebben uit de dispositie van de Gilmans met vrij grote zekerheid een Quintfluit, een Terts en een Sexquialter verwijderd of veranderd in een 2’ en een 1’, maar ook een later aangebrachte Cornet en Vox humana konden geen genade vinden. Verder is een Gamba discant toegevoegd. Kortom, de helft van de registers is vervangen waardoor de totale klank van het orgel ingrijpend veranderde.

Eind 1830 en begin 1831 werkten Klaas en Frans Smits bijna een half jaar lang aan het orgel in Boxmeer.[8] Er is nauwelijks iets bekend over de feitelijke werkzaamheden. Wel staan er in het handschrift Broekhuyzen twee beschrijvingen van het orgel van Boxmeer (B 51 en 53). De eerste beschrijving komt van Frans Smits, maar het lijkt alsof Broekhuyzen uit de aangeleverde gegevens geen wijs kon worden. In elk geval wordt de reparatie van 1830 vermeld. Maar de bijgevoegde dispositie is die van het orgel van Cuijk! De tweede beschrijving biedt een geloofwaardiger dispositie. Hierin vallen een paar typische Smits-registers op zoals Blokfluit, Speelfluit, tweemaal Viola di Gamba en Flageolet.

In 1831 verwierf Frans Smits de opdracht om in Gemert een nieuw orgel te bouwen. Hij had aangeboden om balgen en pijpwerk van het oude orgel (van Jan van Dijck uit circa 1690) te gebruiken, maar het kerkbestuur koos voor een geheel nieuw orgel. Het oude orgel werd verkocht aan de kerk van Heeze, maar Smits had geen bemoeienis met de overplaatsing ervan.[9]

In 1834 vernieuwde Frans Smits het orgel van Ravenstein.[10] Hij haalde het uit de balustrade en verplaatste de claviatuur van de achter- naar de voorkant. Ook bracht hij een nieuwe windlade aan. Van dit orgel is de dispositie vóór en na deze ingreep bekend. Smits leverde een nieuwe Viola di Gamba en Trompet. Uit het oude orgel heeft hij blijkbaar een Bourdon 16’ discant en een Cornet discant weggenomen. De toegevoegde Flageolet zal wel uit Cornetpijpen zijn samengesteld.

Het moment van de vernieuwing van het orgel in Escharen is niet bekend. Om verschillende redenen meen ik dat het in 1841 moet zijn gebeurd. Het orgel van Gilman was zijn Positief toen al kwijt. Smits heeft op de hoofdwerklade vijf van de tien registers gehandhaafd en het pijpwerk van de overige vijf gebruikt om er andere registers van te maken. De Sexquialter werd bijvoorbeeld verdeeld over Prestant 8’ discant en Sifflet 1’, de Vox humana 8’ werd een Dulciaan 4’ door verschuiving en met nieuwe bekers. De Mixtuur 3 sterk werd gereduceerd tot een twee sterke vulstem met louter octaafkoren. Door het verwijderen van Nasard, Terts,  Sexquialter en de kwintkoren uit de Mixtuur verloor het orgel zijn klankkroon en volle plenum.

Bij de bouw van het orgel in Grave in 1843 bood het kerkbestuur het oude orgel te koop aan. Vermoedelijk wilde Smits het niet overnemen. Het was in 1797 gebouwd door Nicolaas van Hirtum. Het kerkbestuur wist het binnenwerk te verkopen aan het kerkbestuur van Overasselt, die er door Kuerten een nieuw orgel van liet maken. De oude kas en balgen bleven jarenlang in Grave staan. Uiteindelijk nam Smits de kas over om hem te gebruiken voor een nieuw orgel in Groot-Linden, in 1851. 

In 1845 vernieuwde Smits in Uden het oude orgel uit 1632 door het oude pijpwerk op te nemen in een nieuw Manuaal, op een nieuwe windlade, in een nieuwe kas, met onderin een nieuw Positief, en te voorzien van nieuwe claviatuur, mechanieken en windvoorziening.[11] Uit vergelijking van de dispositie vóór en na de ingreep volgt, dat bijna de gehele dispositie van het oude werk in het iets grotere Manuaal is verwerkt. De oude Cornet werd omgezet in een Sexquialter.

In 1853 stuurde Smits een voorstel naar het kerkbestuur van Culemborg om het oude orgel uit te breiden met een Positief.[12] Uit de tekst valt niets op te maken over het oude orgel, maar Smits schrijft dat hij het instrument niet kent. De opdracht is niet verleend.

In 1853 breidde Smits het orgel van de St.-Dominicus in Utrecht uit met een Positief en vrij Pedaal.[13] Wie het orgel gebouwd had, is niet bekend. Smits gebruikte van het oude orgel zes registers en wellicht de windlade, waarbij hij het aantal koren van de Mixtuur reduceerde. Quint, Flageolet en Carillon moesten het veld ruimen.

Smits had aan het kerkbestuur van Velp al een paar ontwerpen ingestuurd voor een nieuw orgel. Blijkbaar lieten de financiën geen nieuwbouw toe, zodat de opdracht in 1854 beperkt bleef tot uitbreiding van het oude orgel met een miniem Positief en enige aanpassingen. Het oude orgel werd Manuaal en in de oude dispositie werd alleen de Cornet vervangen door een Viola di Gamba discant.

In 1860 werd Smits uitgenodigd om een vernieuwingsplan in te dienen voor het orgel van de Sint-Janskathedraal te ‘s-Hertogenbosch.[14] Hij somde een hele reeks technische ingrepen op die hij nodig achtte, zoals nieuwe klavieren, koppels, wellenborden en nieuwe registermechanieken. Bij de dispositie adviseerde hij om de Quintadeen van het Rugwerk te vervangen door een Bourdon 16’ of een Salicionaal. Op het Pedaal wilde hij een Harmonica 16’ toevoegen. Op het Hoofdwerk zou een Portunaal 4’ in de plaats van de Tertiaan komen. Op het Bovenwerk zou de Cornet moeten wijken voor een Flûte harmonique 8’ discant. Maar het liefst zou hij het Bovenwerk willen verdelen over twee nieuwe klavieren, een Bovenmanuaal en een Echowerk, met daarop de oude registers. Smits kreeg de opdracht niet. Pas tien jaar later konden Jan Vollebregt en zijn zoon alle technische vernieuwingen uitvoeren, maar aan de dispositie werd weinig veranderd.

In 1861 voegde Smits aan het elf jaar oude orgel van Ooij en Persingen aan elk van de acht registers twee grote pijpen voor de laagste tonen toe, waarschijnlijk om de toonhoogte te verlagen.[15]

In hetzelfde jaar moest ook het door Robustelly gebouwde orgel van Helmond aangepakt worden vanwege de bouw van een nieuwe kerk. Hier verving Smits het oude Récit en Echo, twee werken met een beperkte omvang, door een nieuw Borstwerk, en voegde hij een vrij Pedaal toe. De samenstelling van Grand’orgue en Positif bleef op het eerste gezicht grotendeels gehandhaafd, maar de zes tertsregisters ervan werden tot twee teruggebracht om plaats te maken voor typische Smits-registers zoals Harmonica en Portunaal. Borstwerk en vrij Pedaal kregen een complete Smits-dispositie, waarbij wel gebruik werd gemaakt van oud pijpwerk.

Rond 1865 diende Smits een offerte in voor vernieuwing van het orgel in Vierlingsbeek, waar het orgel van de franciscanen in Hasselt volgens Broekhuyzen (V 66) rond 1804 terecht was gekomen.[16] Dit orgel was in 1754 gebouwd door de gebroeders Le Picard. Rond 1830 was de dispositie al gereduceerd. Smits wilde wel zeven oude registers handhaven, maar de nieuwe opzet had weinig klassieks meer. Kort hierna kregen de Gebroeders Gradussen opdracht om een nieuw orgel te bouwen.

In 1866 moest het orgel van Macharen uitgebreid worden. Smits koos ervoor om het oude orgel als Positief op te nemen en een nieuw Manuaal toe te voegen. Op het Positief handhaafde hij zes van de negen stemmen van Van Deventer en paste hij er nog een aan. Op de open sleep zette hij een doorslaand tongwerk. Het Manuaal kreeg een echte Smits-bezetting.

In hetzelfde jaar kon Smits ook het orgel in Ravenstein uitbreiden met een Positief en vrij Pedaal. Het in 1834 al door hem aangepaste Manuaal met veel oud pijpwerk kreeg nu een Bourdon 16’ als grondstem, waarvoor de Viola di gamba en Flageolet moesten wijken. Bij de Mixtuur werd een koor weggenomen. Positief en Pedaal kregen een complete Smits-dispositie met doorslaande tongwerken en strijkers. 

In 1867 kreeg de herplaatsing van het Delhaye-orgel in Eindhoven zijn beslag. Onder druk van architect Pierre Cuypers droeg het kerkbestuur aan Smits op om het orgel uit zijn grote barokkas te halen en in twee delen weg te stoppen aan weerszijden van een smal oksaal in de nieuwe Sint-Cathrienkerk, een ondankbare taak. Want hierbij moest ook nog eens het borstwerk verwijderd worden en moesten alle mechanieken opnieuw aangelegd worden. De dispositie van Manuaal, Positief en Pedaal werden integraal gehandhaafd, omdat het kerkbestuur geen geld wilde besteden aan enkele aanpassingen die Smits had voorgesteld.

Het is moeilijk om uit dit overzicht de houding van Frans Smits ten opzichte van oude orgels te achterhalen. Het is duidelijk dat hij sommige oude orgels, zoals de beide Gilmans van Bokhoven en Escharen, compleet verbouwde. Andere liet hij vrijwel intact, zoals dat van Velp. Op veel plaatsen haalde hij hoge registers en vooral tertsstemmen weg om er een strijker voor in de plaats te zetten. Maar op de eerste plaats weten we amper hoeveel speelruimte Smits in al die situaties kreeg en hoe zwaar financiële grenzen meewogen bij opdrachten. Het staat vast dat de orgelmaker zich in enkele gevallen moest beperken tot de hoogst noodzakelijke vernieuwingen, zoals in Eindhoven. Op de tweede plaats weten we niet in hoeverre Smits de oude registers opnieuw intoneerde en daarmee een Smits-timbre uit oude orgels toverde. Bij de uitbreidingen in Uden, Utrecht, Macharen en Ravenstein moet dit welhaast gebeurd zijn, en vermoedelijk ook in Helmond en Boxmeer. De voorzichtige conclusie luidt dan, dat Smits waardering kon hebben voor een degelijke windlade of goed pijpwerk, maar dat hij als het enigszins kon toch een Smits-klank uit een oud orgel wilde halen, bij voorkeur zonder tertsregisters.

Oude orgels die Smits in onderhoud had

Frans Smits zou veel geleerd hebben van het bestuderen van oude orgels in zijn omgeving. Hiervan is maar één getuigenis te vinden in het Smits-archief. In 1835 en 1840 werkte Frans Smits tweemaal aan het orgel in Oirschot, een oud instrument dat tweedehands uit Maastricht gekocht was en duidelijk een Luikse dispositie had, met twee en een half klavier. Bij een van beide gelegenheden noteerde Smits mensuren van de Kromhoorn, waarbij hij schreef: “De tongen sluiten bijzonder schoon op de hap [lepel], en zijn geweldig hard en veerkrachtig en allemaal wat breeder als de happen zijn”.[17] Verder bezorgde hij aan Broekhuyzen een beschrijving van het orgel van Boxmeer, waarbij hij opmerkte dat het een uitmuntend instrument was, om er zoals gezegd vervolgens de dispositie van Cuijk bij te zetten (B 51). Nu was Smits op het moment van schrijven aan Broekhuyzen (1852) al lang niet meer in Boxmeer geweest, maar blijkbaar had het orgel niet voldoende indruk op hem gemaakt om de correcte dispositie te onthouden of ergens te noteren. Ditzelfde geldt voor de beschrijving zelf van Cuijk (C 7), waarvan de dispositie maar half klopt.  

Frans Smits had tussen 1830 en 1870 weinig oude orgels in onderhoud. In die tijd werden dorpsorgels in het algemeen niet regelmatig onderhouden. Dikwijls werd de orgelmaker er pas bijgehaald als het orgel zowat onbespeelbaar was en een herstelbeurt onontkoombaar was. Concreet kom ik behalve bij de bovengenoemde oude orgels van Ravenstein, Escharen, Uden, Velp en Macharen alleen nog incidentele onderhoudsbeurten tegen in de volgende plaatsen:
– Handel, een maal, in 1834[18]
– Herpen, drie maal tussen 1834 en 1841[19]
– Oirschot, twee maal, in 1835 en 1841[20]
– Sambeek, een maal, in 1836[21]
– Zeeland, drie maal, in 1837, 1848 en 1866[22]
– Megen, vijf maal, in 1830, 1840, 1841, 1854 en 1855[23]
– Oisterwijk, een maal, in 1863.[24]

Het is opvallend dat Smits in de meeste plaatsen maar een of twee keer kwam en daarna niet meer. In Cuijk, Bokhoven en Boxmeer werd hij na zijn vroege werkzaamheden ook niet meer gevraagd. Een reden hiervoor kan zijn, dat hij vanaf 1842 zoveel opdrachten voor nieuwbouw had, dat hij gedurende twintig jaar aanvragen voor herstel of onderhoud van oude orgels afsloeg. Verder zijn er rekeningboeken van Smits verloren gegaan. Maar ook kerkrekeningen uit oostelijk Noord-Brabant laten weinig andere werkzaamheden van Smits zien.
Verder staat vast, dat de Van Nistelrooys uit Oss veel orgels in de omgeving in onderhoud hadden.[25] Ook andere orgelmakers uit meer verwijderde plaatsen kwamen hier en daar stemmen.
Maar Frans Smits had zijn bouwstijl rond 1830 al ontwikkeld en na 1835 heeft hij zeker nauwelijks meer iets van oude orgels overgenomen. De mensuren van de Oirschotse Kromhoorn zijn een mogelijke uitzondering. Ook vóór 1835 kan ik geen elementen bedenken die Smits van oude orgels zou hebben overgenomen. De opbouw van blaasbalgen, windladen en mechanieken berustte bij Smits grotendeels op de werkwijze van zijn broer Klaas en het boek van Van Heurn. De factuur en zeker de mensurering van het pijpwerk van Smits vertoont weinig verwantschap met welk van de bovengenoemde oude orgels dan ook. Er is wel een opvallende overeenkomst bij de intonatie, want evenals veel oude orgelmakers plaatste Smits weinig tot geen kernprikken. Maar de klank van Smits-orgels is toch grondtoniger dan die van oudere instrumenten.

Frans Smits II en Henri Smits

Frans Smits II heeft twee orgels van Jan Vollebregt vernieuwd, in Batenburg en Geldrop. In feite heeft hij alleen pijpwerk gehandhaafd, omdat in beide gevallen het orgel in twee delen tegen de zijkant van het oksaal geplaatst moest worden. De oude kas, windladen en mechanieken moesten het veld ruimen. Dit gaf Smits de gelegenheid om het oude pijpwerk bij te intoneren in romantische stijl. Van Vollebregt is er zodoende niet veel meer te herkennen.

Henri Smits heeft over het orgel van Cuijk wel enthousiast opgemerkt dat het een mooi antiek timbre had, vanwege de hoge vulstemmen.[26] Dit was in 1912-1913, toen de gebroeders Smits het orgel van Cuijk naar de nieuwe kerk overgeplaatst hadden. In deze tijd begon men te beseffen dat zeer oude orgels met hun totaal andere klankkarakter toch wel iets bijzonders konden betekenen.

Conclusie

Frans Smits kende ten minste een twintigtal oude orgels in de omgeving van zijn woonplaats. Af en toe werd hij voor een herstelbeurt bij zo’n instrument geroepen. In de loop der jaren heeft hij een tiental oude orgels vergroot. Hierbij blijkt dat hij waardering had voor een degelijke windlade of mooi pijpwerk, en zeker voor een krachtige klank. Maar de algemene indruk is, dat hij aan oude orgels een Smits-dispositie en een Smits-klank probeerde te geven. Ik ken geen concrete voorbeelden van elementen van zijn werkwijze die overgenomen zijn van een oud orgel. Op basis van de beschikbare gegevens volgt, dat Smits wel waardering en dus respect had voor technisch degelijke zaken, maar dat hij oude orgels bij vernieuwingen over het algemeen van een stevig Smits-stempel voorzag en weinig respect toonde voor de oude klank.

Drie traditionele elementen in de werkwijze van Frans Smits waren al vanaf 1830 aanwezig, namelijk de frontindeling met een lage middentoren, de toepassing van zuidelijke tongwerklepels en de intonatie met weinig tot geen kernprikken. Alle drie deze elementen heeft hij overgenomen van de werkwijze van zijn broer Klaas.

Deze paste in Mill (afbeelding) en in het rugpositief van Reek een lage middentoren toe in het front. Klaas heeft het vak vermoedelijk geleerd bij Daniel Nolting in Emmerik, die onder andere tongwerken in Franse stijl bouwde. In en rond Emmerik had Nolting verschillende orgels met een lage middentoren in onderhoud die gebouwd waren door zijn voorganger Courtain. De intonatie met zo weinig mogelijk kernprikken zal ook wel uit de Nolting-school komen. Maar alleen dit laatste element is in de negentiende eeuw over het algemeen minder gangbaar geworden, zodat de Smitsen er rond 1870 vrij uniek mee waren. De toepassing van zuidelijke tongwerken is tot op heden gangbaar, maar de intonatie ervan was bij de Smitsen niet uitgesproken Frans, Waals of Vlaams, maar breed en niet erg boventoonrijk, dus bepaald niet traditioneel. De lage middentoren in het front kan misschien een traditioneel element genoemd worden, maar is niet frequent toegepast.

Het staat bovendien vast dat Frans Smits I een uitgesproken vooruitstrevend orgelmaker was, vermoedelijk net als zijn broer, en in de grond ook de zonen en kleinzonen. Zij wilden moderne orgels produceren en gebruikten oud materiaal als het voldoende kwaliteit had. Maar een oude klank was voor hun idee niet bruikbaar in de liturgie en speelstijl van hun tijd. Pas na 1900 deelden de gebroeders Smits iets van de waardering voor zeer oude orgels die toen aan het opkomen was.

Copyright @ Frans Jespers

Indien een lezer opmerkingen of vragen heeft over de tekst, of aanvullingen of verbeteringen, dan kan hij of zij die naar mij opsturen via e-mail: jespe041@planet.nl.

Noten

[1] Frans Jespers, ‘De leerschool van de orgelmakers Smits’, in De Orgelvriend 63/3 (2021), 34-38.

[2] Jan Boogaarts, De orgelmakers Smits te Reek (bij Grave), Zutphen, 2017, 52. Digitaal toegankelijk via de Bibliotheek van de Radboud Universiteit Nijmegen: https://repository.ubn.ru.nl/bitstream/handle/2066/170240/170240.pdf?sequence=1

[3] Ibidem, 40.

[4] Ibidem, 636.

[5] Ibidem, 433.

[6] George Broekhuyzen, Orgelbeschrijvingen (circa 1853, Amsterdam 1986).

[7] Boogaarts, a.w., 123 en 389.

[8] Ibidem, 126-127.

[9] Ibidem, 170-171.

[10] Ibidem, 525-526.

[11] Ibidem, 575-576.

[12] Ibidem, 416.

[13] Ibidem, 577.

[14] Ibidem, 470-474.

[15] Ibidem, 517.

[16] Ibidem, 587.

[17] Ibidem, 232.

[18] Ibidem, 186.

[19] Ibidem, 193-194.

[20] Ibidem, 514.

[21] Ibidem, 254.

[22] Ibidem, 311 en 599.

[23] Ibidem, 214-215.

[24] Ibidem, 234.

[25] Wout van Kuilenburg, Het werk van de orgelmakersfamilie Van Eijsdonck/Van Nistelrooij/Kuyte (’s-Hertogenbosch 1983).

[26] Ibidem, 415.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Orgel-Smits