Broekhuyzen en Smits

Door: Frans Jespers   versie 28-10-2020                                                                 

In het handschrift-Broekhuyzen uit de jaren 1852-1862 zijn ruim veertig disposities opgenomen van orgels van Frans Smits. Er is een opmerkelijke discrepantie tussen deze disposities in het handschrift, de disposities van dezelfde orgels in het Smits-archief en de werkelijke orgels, voor zover ze nog bestaan. Er komen geregeld kleine verschillen voor. Toch kunnen de opgaven bij Broekhuyzen moeilijk ergens anders vandaan komen dan van Smits, direct of indirect. Op grond van een vergelijking van deze drie bronnen probeer ik een verklaring te vinden voor deze discrepantie.

Broekhuyzen

George Hendricus Broekhuyzen (1793-1866) was een Amsterdamse makelaar, amateur-musicus (altviolist en dirigent) en muziekhistoricus die in het midden van de negentiende eeuw een enorme verzameling orgelbeschrijvingen aanlegde van ongeveer alle Nederlandse kerken en kapellen (o.a. kloosters) die hij kon achterhalen.[1] Hij ontleende veel gegevens aan bestaande beschrijvingen, zoals de boeken van Joachim Hess en Nicolaas Knock, en allerlei andere publicaties. Ook bezocht hij zelf orgels waarvan hij behalve de dispositie allerlei details beschreef. Verder stuurde hij een soort enquête-formulieren naar talloze geestelijken en andere informanten. De antwoorden schreef hij over in vier grote boeken die alfabetisch op plaatsnaam ingedeeld waren. De alfabetische indeling hield op na de eerste letter van de plaatsnaam, want daarna stonden de meeste plaatsen per provincie bij elkaar. Het overschrijven van de gegevens begon in 1852 en de inventarisatie was in 1855 min of meer voltooid. Daarna is tot 1862 nog een enkele beschrijving toegevoegd.

Het is bekend dat Broekhuyzen bij het overschrijven enkele eigenaardigheden toevoegde. Hij gebruikte als aanhef telkens enige standaardformuleringen. Hij spelde bepaalde registers (bijna) overal op dezelfde manier verkeerd: Viol de Gamba, Voxhuma, Sexqualter. Ook voegde hij vaak automatisch aan de dispositie toe: afsluiter, tremulant, ventiel. Verder is bekend dat hij niet erg nauwkeurig was en bijvoorbeeld soms een register uit een beschrijving oversloeg. Niettemin is zijn verzameling van onschatbare waarde, omdat er honderden orgels in beschreven zijn waarvan verder niets bekend is, dus waarvoor zijn boek de enige bron is.

De beschrijvingen van de orgels van Smits

In het totale handschrift komen 41 beschrijvingen voor van orgels van Franciscus Cornelius Smits (I, 1800-1876) uit Reek, voornamelijk nieuwe en enige door hem vernieuwde orgels. Vier andere zijn aantoonbaar ten onrechte toegeschreven aan F.C. Smits: Aardenburg, Maurik, Groede en ’s-Hertogenbosch Lutherse Kerk.

De totstandkoming en inzending van de beschrijvingen van de orgels van Smits kan vrij nauwkeurig gedateerd worden op voorjaar 1852. Voor Aarle-Rixtel is namelijk de dispositie van een orgel met twee klavieren en vrij pedaal aan Broekhuyzen opgegeven, volgens een offerte die Smits in het najaar van 1851 had ingediend. Hij was toen zeker van de opdracht. Maar rond maart 1852 vroeg het kerkbestuur offertes voor een drieklaviers orgel, waarover later in het jaar onderhandeld werd. Eind 1852 moet overeenstemming zijn bereikt met het kerkbestuur en in oktober 1854 kon het orgel met drie klavieren en vrij pedaal in gebruik worden genomen.

De bron van de beschrijvingen van de orgels van Smits

Zoals gezegd zijn er nogal wat kleine en grote verschillen tussen de disposities van Smits-orgels bij Broekhuyzen, de notities over de desbetreffende orgels in het Smits-archief en de werkelijke orgels, voor zover ze nog bestaan. Een voor de hand liggende verklaring is dat de opgaven aan Broekhuyzen niet van Smits afkomstig zijn, maar van andere informanten. De plaatselijke pastoor of organist zou de beschrijving van het orgel op hebben kunnen stellen aan de hand van de registerknoppen of eventueel een contract dat op de pastorie lag. Deze informanten, zeker als ze zelf geen musicus waren, zouden de exacte registernamen hebben overgeschreven, een spelfout of vergissing daargelaten. Het is onwaarschijnlijk dat dergelijke informanten varianten van registernamen zouden bedenken. Evenmin valt Broekhuyzen ervan te verdenken dat hij bij het overschrijven varianten invoerde.

Maar de opgaven over de orgels van Smits bevatten juist zulke specifieke gegevens en uitbreidingen, dat ze direct of indirect zeker afkomstig moeten zijn van Smits, omdat niemand anders hiervan op de hoogte kon zijn. Dit blijkt vooral uit het voorkomen van een aantal parallelle registernamen en van geplande maar niet-uitgevoerde registers. Het meest frappant is de zojuist vermelde beschrijving van het orgel van Aarle-Rixtel in tweeklaviers versie als voltooid in 1852, waarbij de dispositie uit een vroege offerte komt, terwijl het werkelijke orgel pas twee jaar later klaar kwam in drieklaviers vorm. Maar ook bij Gassel is een Positief expliciet als voltooid beschreven terwijl het nooit is gerealiseerd en er bij het orgel zelf geen registernamen te vinden zijn. Een opvallend detail is bij Neerloon de vermelding dat de laagste vijf tonen van het Positief niet spreken, en bij het orgel van ‘s-Hertogenbosch de werking van de transpositeur. Hieronder is een lijst te vinden van de meest opmerkelijke verschillen, parallellen en uitbreidingen.

Een ander argument voor Smits als informant is de voor hem unieke formulering van specifieke onderdelen zoals het Groot Manuaal voor wat wij het hoofdwerk noemen van een orgel met drie klavieren, wat bij het orgel in werkelijkheid niet zo vermeld wordt (op de koppelingen). Verder komt juist bij een paar grote orgels van Smits dezelfde kwalificatie (uitmuntend) voor die bij weinig andere orgels optreedt.

Nog een argument is het feit dat de beschrijvingen van twee orgels twee maal voorkomen, namelijk van Boxmeer (B 51 en 53) en Druten (D 65 en 84). In beide gevallen is de inzending van Smits herkenbaar en moet de andere tekst van een andere informant afkomstig zijn.

Een verklaring voor de verschillen is de volgende. Broekhuyzen zal Smits op enig moment zelf benaderd hebben en om de disposities van zijn orgels hebben gevraagd. Smits had het in die tijd erg druk. Maar hij kon het zich moeilijk veroorloven om de gewenste gegevens niet aan te leveren. Misschien was het ook zijn eer te na, want hij was trots op zijn producten. Hij kan in haast zijn disposities opgeschreven hebben, puttend uit zijn geheugen, zonder alles te verifiëren, met de gedachte dat die Amsterdammer alles toch niet zou controleren. Hij kende de disposities goed (meende hij), omdat hij alle orgels eigenhandig had gebouwd en ze vervolgens geregeld stemde. Maar er speelt nog een ander element mee, namelijk dat Smits met zijn beschrijvingen een goede indruk wilde wekken en alles zo mooi mogelijk voorstelde. Zo heeft hij vrijwel alle registerdelingen geduldig uitgeschreven, wat bij andere orgels in mindere mate gebeurt. Hoe dan ook heeft Smits zich veel vrijheden veroorloofd.

Het toppunt van nonchalance is de beschrijving bij Broekhuyzen van het orgel van Boxmeer B 51. Smits vermeldt zijn eigen werkzaamheden aan dit orgel en somt vervolgens een dispositie op die hoort bij het orgel van Cuijk (identiek met C 7, ook van Smits afkomstig). Gelukkig geeft Broekhuyzen onder B 53 een beschrijving van het orgel van Boxmeer die beter klopt, kennelijk van een andere informant, vermoedelijk organist broeder Gregorius van Dijk. Maar in de beide disposities van Cuijk die Smits doorgaf ontbreken alleen al op het Grand’orgue drie registers die er in die tijd echt geweest moeten zijn, volgens aantekeningen van een kleinzoon van Smits.

De eigen notities van Smits en zijn opgaven aan Gregoir
Dan is er nog een ander gegeven in verband met het optreden van de verschillen. In het Smits-archief berusten namelijk van veel eigen orgels beschrijvingen tussen de stadia van ontwerp, offerte, contract en terugblik. Ook hier blijken de verschillen aanzienlijk. Er zijn zelfs verschillen tussen opgetekende disposities van voltooide instrumenten en de werkelijke orgels, waarbij een of meerdere registers ontbreken. Dit wekt de indruk dat Smits het met zijn eigen notities ook niet zo nauw nam. In dit perspectief passen zijn opgaven aan Broekhuyzen, inclusief wat wij slordigheden noemen, in zijn gewone werkwijze.

Ook voor de Antwerpse musicoloog Édouard Gregoir stelde Smits een opgave van zijn werken op. In diens boek Historique de la facture et des facteurs d’orgue (Antwerpen 1865) staat een werklijst van Smits met telkens het aantal registers per orgel. Hierbij telt Smits alle registerknoppen. Deze opgave berust meer op zijn eigen notities dan op de werkelijkheid, zodat de aantallen nogal eens hoger uitvallen dan de realiteit laat zien, maar ook een keer veel lager, zoals bij Boxtel.

Het belang van de beschrijvingen
De beschrijvingen van een aantal Smits-orgels bij Broekhuyzen zijn de enige waarover wij beschikken. Daarom zijn de beschrijvingen van groot belang. Maar ze zijn ook belangrijk ter vergelijking of aanvulling, nu bekend is dat Smits in zijn eigen notities evenmin nauwkeurig was.

Als alle beschrijvingen in Broekhuyzen waar de naam van F.C. Smits bij staat inderdaad van de orgelmaker afkomstig zijn, behalve de vier bovengenoemde waarbij Broekhuyzen zich vergist moet hebben, dan rijst de vraag of Smits volledig is geweest. Heeft hij alle door hem en zijn broer Klaas vóór 1852 gebouwde orgels beschreven? Dit kunnen we niet nauwkeurig controleren, omdat het Smits-archief flinke gaten vertoont en omdat ook de kerkarchieven over deze periode ten dele ontbreken. Maar voor zover bekend is de opgave van nieuwe orgels aan Broekhuyzen zo goed als volledig. Bijvoorbeeld zijn zelf doorgegeven werklijst in het boek van Gregoir uit 1865 bevat geen andere orgels. Smits meldde aan Broekhuyzen niet de orgels voor Helden-Panningen (1828) en Baexem (1840). Gelukkig kennen we de dispositie van Panningen via een andere informant (P 22). De reden kan zijn, dat het misschien om een tweedehands orgel ging. Dat van Baexem is al in 1850 vervangen door een nieuw van Loret, voldoende reden om het weg te laten. Alleen is de melding van vernieuwingen nogal wisselend: Wanroij, Boxmeer en Cuijk zijn wel beschreven, maar Bokhoven (1828), Ravenstein (1834) en Escharen (?) niet. Althans, van de laatste drie orgels komen wel beschrijvingen bij Broekhuyzen voor, maar de naam van Smits staat er niet bij, zodat we mogen aannemen dat hij hiervoor niet de informant was.

Verschillen
Eerst volgt een lijst met de opvallende verschillen, daarna komen de uitgewerkte orgelbeschrijvingen. Er zijn veel kleine verschillen waarbij ik niet stil wil staan, bijvoorbeeld de weglating van de mededeling dat een register alleen in de discant aanwezig is. Hieronder volgen de opvallende verschillen of de constatering dat er weinig of geen verschillen zijn.

Opvallende verschillen

1818 Wanroij, bouwjaar klopt niet, twee registers verschillen

1821 Sint-Hubert, vermoedelijk helemaal correct

1823 Ewijk, vermoedelijk helemaal correct

1825 Mill, helemaal correct

1826 Dreumel, één register weggelaten

1828 Cuijk, ten minste vier registers weggelaten

1830 Boxmeer, volledig onjuiste dispositie

1833 Bergharen, opgave niet te controleren

1833 Gemert, helemaal correct

1835 Sint-Michielsgestel, vermoedelijk helemaal correct

1836 Den Dungen, helemaal correct, alleen afsluiting en tremulant zijn te veel

1835 Overloon, op het Positief ontbreekt een register, tremulant en afsluiting zijn te veel

1837 Raamsdonk, vrijwel gelijk aan Smits-archief, één register meer op Manuaal

1838 Deurne, helemaal correct, maar een Flageolet te veel op het Positief

1839 Drunen, vermoedelijk helemaal correct

1839 Sint-Oedenrode, bijna correct, maar één register op het Manuaal ontbreekt, plus de Manuaalkoppel, en een afsluiting en tremulant zijn te veel

1840 Beugen, twee registers op Manaal en Positief verwisseld

1842 Druten, foutief bouwjaar, afsluiting, tremulant en ventil te veel, verder correct

1842 Boxtel, helemaal correct, volgorde is die van de registertrekkers, maar de spelling van de namen volgt niet exact die op de knoppen, de Veltfluit (knop) heet Woudfluit

1843 Veghel, net als bij Boxtel is het bouwjaar één jaar vroeger dan de oplevering, en klopt ongeveer alles, behalve het tweede tongwerk van het Groot Manuaal (was een Trompet 16’); de registernamen bij Broekhuyzen zijn exacter dan in de eigen notities van Smits

1843 Grave, op het Hoofdmanuaal ontbreekt de Mixtuur, op het Rugwerk verschilt de naam van het tweede tongwerk. Op het Bovenwerk heten zeven registers anders dan in werkelijkheid (en in de eigen notities van Smits)

1844 Winssen, op het Manuaal een Quint erbij verzonnen; tremulant en ventil niet aanwezig

1845 Uden, de eerste opgave klopt helemaal, bij de tweede komt een ongewone Sexquialter op het Manuaal voor

1845 Neerloon, als de Fluit 4’ als bas wordt gerekend en de Prestant 8’ D als Flute travers, dan klopt de beschrijving exact; opmerkelijk is het detail over het ontbreken van de laagste vijf tonen op het Positief

1846 Demen, klopt exact, alleen is er geen tremulant (meer)

1847 ’s-Hertogenbosch klopt vrijwel exact met het werkelijke orgel, behalve de Harmonica van het Hoofdmanuaal (was Basson) en de Dulciaan van het Rugwerk (was een Clairon 4’). Opvallend is de beschrijving van de transpositeur

1847 Gassel, het bouwjaar klopt niet en het Positief is nooit gerealiseerd, evenmin als de vermelde speelhulpen

1847 Tilburg, de dispositie klopt vermoedelijk, afgezien van de vermelde speelhulpen

1847 Leeuwen, de disposities komen vrijwel overeen, maar het is onwaarschijnlijk dat er drie achtvoets labialen op het Positief gezeten hebben

1848 Oijen, de dispositie klopt vrijwel exact, maar de enige speelhulp is een koppel

1848 Schijndel zusters, in de beschrijving ontbreekt vermoedelijk de Sifflet 1’ op het Manuaal

1849 Alphen aan de Maas, de beschrijving klopt helemaal, behalve het bouwjaar

1850 Moergestel, de beschrijving klopt grotendeels, maar er wordt een Fluit op het Manuaal extra gegeven, terwijl de Harmonica in werkelijkheid Basson moet hebben geheten

1850 Groot-Linden, bouwjaar verschilt, opmerkelijk is de vermelding van een Flageolet waar in feite een Mixtuur zit

1850 Rosmalen, de beschrijving komt meer met de offerte overeen dan met het opgeleverde orgel (Fluit is in feite Nasard b/d, Blokfluit heet Octaaf), er is geen tremulant

1850 Grave zusters, de Sifflet 1’ ontbreekt

1851 Eindhoven zusters, vermoedelijk identiek geweest aan het vorige orgel, dus ook met een Sifflet op het Manuaal

1851 Afferden, de dispositie komt precies overeen met de offerte van Smits

1851 Reek, de dispositie is niet die van 1827 (contract 1822 is bewaard gebleven), maar van na de vernieuwing omstreeks 1851; de dispositie zal vrijwel correct zijn

1852 Schijndel, de dispositie klopt op het laatste tongwerk na van het Groot Manuaal: de Clairon is in feite een Euphone 16’, verder detailverschillen

1854 Aarle-Rixtel, de beschrijving betreft een offerte, want het werkelijke orgel is er heel anders uit komen te zien.

De onderstaande lijst met disposities is ontleend aan de gedrukte versie van het handschrift Broekhuyzen (zie voetnoot 1), aan beschrijvingen in Jan Boogaarts, De orgelmakers Smits te Reek (bij Grave), Zutphen 2017, en aan beschrijvingen in enige delen van Het historische orgel in Nederland (Amsterdam 1996 e.v.), de zogenaamde Orgelencyclopedie.

Indien een lezer opmerkingen of vragen heeft bij de tekst, of aanvullingen of verbeteringen, dan kan hij of zij die aan mij sturen per mail, jespe041@planet.nl.

Copyright @ Frans Jespers


[1] George Hendricus Broekhuyzen, Orgelbeschrijvingen, uitg. Arend Jan Gierveld, Amsterdam, 1986. De gegevens over Broekhuyzen en zijn werkwijze zijn ontleend aan de inleiding van Gierveld, blz. 8-17.

Uitgewerkte orgelbeschrijvingen

In de hier te openen pdf heb ik alle disposities van Smits-orgels uit het handschrift-Broekhuyzen chronologisch op een rij gezet, met ter vergelijking notities uit het Smits-archief (voor zover beschikbaar) of andere bronnen, en eventueel de situatie bij het werkelijke orgel (voor zover nog aanwezig). De chronologische ordening was bedoeld om na te gaan of de oudste beschrijvingen meer verschillen of aperte onjuistheden zouden bevatten dat de latere (dichter bij 1852), maar dit laatste is niet duidelijk merkbaar. De verschillen zijn in geel gemarkeerd en er is hier en daar enig commentaar toegevoegd.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Uncategorized