Orgelstatus-rapportage

Onderhoud en restauratie van monumentale pijporgels

Statusrapportages van de Brabantse Orgelfederatie

Zorgvuldig onderhoud van kerkorgels en verstandige klimaatbeheersing dragen bij tot het behoud van kostbare (historische) instrumenten. Zodoende wordt tevens een aanzienlijke kostenbesparing voor nu en later gerealiseerd. De Federatie zet zich in om eigenaren van orgels hierbij van dienst te zijn door visitatie en rapportage, uitgevoerd door deskundigen. In hun rapportage adviseren zij de kerkbesturen hoe zij hun orgel(s) zo goed mogelijk kunnen beheren. De adviseurs zijn onafhankelijk en worden meestal begeleid door een bestuurslid. Het is een van de prioriteiten van de Federatie, daarbij gesteund door de Provincie Noord-Brabant, die met name in het kader van monumentenzorg, het belang hiervan onderstreept. 
Kosten voor de aanvrager: € 250,-. 

Er zijn inmiddels meerdere orgels bezocht, waaronder:

Aarle-Rixtel: Onze Lieve Vrouwe Presentatie 
Beek en Donk: Beek en Donk
Bergeijk: Sint-Petruskerk, ’t Hof 
Best: Odulphuskerk
Bladel: WS de Zaligheden, kloosterkapel 
Bladel: kapel Klooster Huize van den Heiligen Antonius
Breda: Avans Hogeschoolkapel
Breugel: Genovevakerk
Den Dungen: Jacobus de Meerdere kerk
Dommelen: Heilige Martinuskerk
Eindhoven: Achtse Barrier/Blixembosch
Eindhoven: Sint-Petruskerk
Eindhoven: Sint Joris 
Erp: H. Servatiuskerk 
Heeswijk 
Helmond: Lambertuskerk
Leende: Sint-Petrus-Banden
Oisterwijk: Petruskerk
Oostelbeers: H.H. Andreas en Antonius van Padua
Roosendaal: Sint Jan
Rosmalen: Lambertuskerk
Schijndel: Servatiuskerk
Someren-Eind: OLV Tenhemelopneming
Veghel: Pastorale Eenheid
Waalre

Contactpersoon namens het bestuur is Wim Goossens via secretaris[at]brabantorgel.nl  

Workshop orgelonderhoud 2014

Op zaterdag 7 juni 2014 heeft orgeladviseur Henk Kooiker van de Brabantse Orgelfederatie een workshop orgelonderhoud verzorgd. De 10 deelnemers maakten in ruim twee uur kennis met de beginselen van verantwoord orgelonderhoud. Naast technische onderwerpen zoals het verhelpen van hangers en het zelf stemmen van tongwerken werd ook aandacht besteed aan de organisatorische kant van orgelonderhoud. Bij de technische onderdelen konden de deelnemers ook zelf aan de slag. De deelnemers stelden de vakkundige en enthousiasmerende presentatie van Henk Kooiker zeer op prijs. Men gaf aan graag aan een vervolgworkshop deel te willen nemen. 
De workshop werd gehouden in de Sint-Genovevakerk in Breugel met ondergetekende als gastheer. Het fraaie Vollebregt-orgel in Breugel is door zijn relatief geringe omvang en grote toegankelijkheid van de pijpen en tractuur zeer geschikt voor het houden van een workshop orgelonderhoud. 
De deelnemers kregen na afloop een beknopte syllabus met de behandelde onderwerpen en een deelnemerscertificaat. Door deze workshop heeft de Brabantse Orgelfederatie een bijdrage geleverd aan het verantwoord beheer van het orgelerfgoed in Noord-Brabant.

Verslag: Alessandro Di Bucchianico (lid van de Stichting Vollebregtorgel Breugel)

De huidige regelgeving

Van reconstructie en restauratie naar instandhouding monumentale orgels: de nieuwe beleidslijnen op het gebied van onderhoud en restauratie van monumentale orgels: een veranderde houding ten opzichte van het onderhoud en de restauratie van monumentale orgels en de relatie met het gebouw waarin het instrument staat, en de wijzigingen in subsidiemogelijkheden sinds 2007.
Inleiding door Henk Kooiker (Aalst-Waalre), orgeladviseur en lid College van Orgeladviseurs Nederland (CvON)

 
ir. Henk Kooiker:
Regeerakkoord: In het coalitieakkoord tussen de Tweedekamerfracties van CDA, PvdA en ChristenUnie is opgenomen: “De overheid draagt daadwerkelijk zorg voorbehoud van (religieus-) cultureelerfgoed. De uitwerking van de BRIM-regeling (Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten) wordt in dit licht geëvalueerd.
1. Overzicht historie regelingen
2. Reden wijziging in regelgeving
3. Effect nieuwe regelgeving op subsidiebedrag
4. Acties uit het veld ter verbetering regeling
5. Problemen huidige regelgeving
6. Conclusie

Overgang van Rijkssubsidiëring Restauratie Monumenten 1997 (Brrm’97) naar de nieuwe regeling Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten 2006 wordt door veel kerkeigenaren als zeer problematisch ervaren, omdat er maar beperkte subsidiemiddelen voor restauratie beschikbaar zijn.

1. Overzicht historie regelingen
RRM – BRRM 1991 – BRRM 1997 – BROM – BRIM

2. Reden wijzigingen
Vooral een budgetaire, maar deels aangekleed met politiek correcte argumenten:

1. Vrijwel alle belangrijke orgels zijn goed gerestaureerd 
2. Een aantal zijn zelfs historisch correct gereconstrueerd, iets wat momenteel door sommigen als een ontoelaatbare hobby wordt gezien
3. In een vorige kabinet, met D66 staatsecetaris, is het accent zeer bewust verlegd van aan religie gekoppelde subsidie, lees aan kerken gelieerde zaken, naar de privé en maatschappelijk niet religieuze sectoren. Denk aan monumentale woningen, molens en industrieel erfgoed. 
4. Doordat er niet meer ‘zo veel’ behoeft te worden gerestaureerd, kan met een onderhoudsregeling voldoende worden gewaarborgd dat de rijksmonumenten in goede staat blijven -aldus is aan de zorgplicht voldaan. 
5. Te veel subsidiegeld zou de werkdruk bij de (Nederlandse) orgelmakers zo groot maken, dat er ook minder goede orgelmakers werk zouden gaan verrichten! “Als het Rijk meer geld beschikbaar zou stellen, zouden restauraties wellicht uitgevoerd gaan worden door minder gekwalificeerde orgelmakers”

3. Effect nieuwe regelgeving op subsidiebedrag
Subsidie percentages over de subsidiabele kosten: RRM 80% BRRM 1991 70% BRRM 1997 70% BROM ca. 50% BRIM 65%, met een maximum van € 100.000,– in 6 jaar, dus netto € 10.833,33 per jaar voor het gehele monumentale kerkgebouw.
1. Een monumentaal kerkgebouw, niet een monumentaal orgel.
2. Het orgel heeft als concurrent de dakbedekking, binnen-en buitenschilderwerk, eventueel ander monumentale interieurdelen zoals preekstoel, muurschilderingen, ramen, schilderijen en een tweede of derde orgel. 

4. Acties uit het veld ter verbetering regeling.
Toen enigszins duidelijk werd hoe groot de ramp zou worden is met name door CVON (College van Orgeladviseurs Nederland) NIVO (Nederlands Instituut voor de Orgelkunst) COZ (CommisisieOrgelzaken PKN)KKOR(Katholieke Klokken-enOrgelraad) samen met de ambtenaren van RACM, de heren van Straten en Diepenhorst, getracht het tij te keren. U mist de VON (Vereniging Orgelbouwers Nederland)… € 6.000.000.–voor 2009-2010 beschikbaar voor de achterstand in restauratie, want NIET alle orgels waren blijkbaar al gerestaureerd! De eerste inhaalactie 2007-2010: 24 orgels voor een subsidiabel bedrag van € 5.441.000,–en een totaal netto subsidiebedrag van: € 3.798.00,- Totaal restauratiebedrag ca. € 7.000.000,- Klik hier voor overzicht restauratiebegrotingen.
Resteert goed 2 miljoen euro voor de tweede tranche 2008-2010, die flink overtekend zal zijn. Ik schat een 4 miljoen aan aanvragen, tegen maximaal 2 miljoen euro aan subsidie.

5. Problemen huidige regelgeving
1. Eerste tranche minimaal €150.000,–, maximaal € 300.000,–subsidabelbedrag.
2. Tweede tranche minimaal € 100.000,–en maximaal € 150.000,–. 
3. Bij overtekening wordt vanaf de ondergrens toegekend, totdat het te besteden subsidiebedrag is verwerkt. De duurdere werken vallen dan af, dat zijn tevens die, die in de eerste ronde afvielen omdat die onder de € 150.000,–grens uitkwamen.
4. Als er zaken moeten worden vernieuwd/gereconstrueerd dan geldt een ingewikkelde berekening.
5. De aanvrager/eigenaar moet verklaren dat de financiering van de eigen bijdrage rond is.
6. De eigenaar moet aangeven dat het binnenklimaat geen schade aan het orgel zal toebrengen. Op zich een toe te juichen eis, maar in tijd gezien onmogelijk.7. Het gehele werk moet gereed zijn 31 december 2010.8. Het uurloon van de orgelmaker, een specialist in de categoriegeklassificeerdeautomonteur (€ 80 tot € 100 per uur) of een IT specialist (€ 150 tot € 250 per uur) is vastgesteld op € 33,30!! Met enige opslagen komt dat op een kleine € 40,–. Uiteraard betaalt de opdrachtgever het verschil van ruim € 50 -€ 40= € 10 of meer.
9. Reiskosten orgelmaker zijn niet subsidiabel.
10. Loonkostenstijgingen worden niet of marginaal meegenomen. Dit alles leidt tot een gemiddeld subsidiepercentage van ca. 46%.Positieve aspecten BRIM:a. de eis aan het binnenhuisklimaat is op zich terecht; er moet dus een klimaatbeheersing plaatsvinden,b. de bouwkundige staat van het gebouw moet goed zijn,c. er moet een zesjarig-instandhoudingsplanworden opgesteld,d. activiteiten die een belasting kunnen vormen voor het instrument, moeten worden voorkomen evenals veranderingen in akoestische-, millieutechnische- of klimaattechnische zin.

6. CONCLUSIE:
1. Het totale subsidiebedrag voor kerkelijke monumenten is aanzienlijk verlaagd
2. Het subsidiepercentage is flink verlaagd
3. In de praktijk zullen door het rijk gesubsidieerde orgelrestauraties vrijwel onmogelijk worden
4. Ook het onderhoud aan de monumentale orgels staat zeer onder druk, omdat orgels geen aparte categorie meer zijn.
5. De liefhebbers van pijporgels en de branche zouden VEEL MEER op de barricaden moeten, zoals dat bij andere groepen ook is gebeurd. NIVO en anderen hebben enige jaren geleden getracht een soort branchevereniging te formeren met alle betrokkenen: dat heeft uiteindelijk geleid tot een momenteel tamelijk vrijblijvend platvorm: VNPO. Willen we de orgelcultuur in stand houden dan zal er veel meer maatschappelijke druk moeten worden uitgeoefend, door alle betrokkenen. Als dat op individuele basis gebeurt, zal het effect gering zijn. Hulde aan o.a. Brabantse Orgelfederatie, SOL, Groningen Orgelland etc.
Ten slotte:
In het regeeraccoord staat: De uitwerking van de BRIM-regeling wordt in dit licht geëvalueerd.

Voorbeeld Sprang.
Het Houben-orgel in de Hervormde kerk wordt geconfronteerd met een loonkostenstijging van 3,3% over 2008 en de verwachting is dat er volgend jaar ook weer zo’n bedrag komt. Dan is de prijs bij oplevering eind 2010 naar schatting 9,8 % hoger. Op een bedrag van ruim € 282.000 is dat dus ruim € 27.000,–!! Dit alles heeft tot een gemiddeld subsidiepercentage van ca. 46% geleid…


Postludium

Rond de derde tranche
Tekst uitgesproken op de Openingsmanifestatie van de Nationale Orgeldag 2009 door mr C.J. W. Steenbergen, secretaris van de Vereniging Nederlands Platform voor de Orgelkunst en –cultuur (VNPO) en de Vereniging van Orgelbouwers in Nederland (VON).

Met deze mooie titel werd mij gevraagd enige woorden te wijden aan de zorgen van eigenaren van orgels, hun adviseurs en de orgelmakers, geuit in voorgaande jaren. 
Het zag er naar uit dat opdrachtgevers van restauraties en groot onderhoud, de eigenaren dus, wel wat al te slap in hun middelen zouden komen te zitten bij de invoer van de orgels in de grote subsidiestroom voor het onderhoud, de BRIM -regeling.
Enkele staatssecretarissen verder, gepaard gaand aan een wisseling van de wacht in de Tweede Kamer en verruiming van de politieke hartstocht als het gaat om het behoud van het cultureel erfgoed is de aanvankelijke € 100.000 voor het zesjaarlijkse onderhoud verhoogd naar een adequate € 700.000 met een uitloop naar 1 miljoen euro. Een tamelijk stille lobby van het platform van organisaties voor orgelkunst en orgelcultuur heeft haast ondergronds goed gewerkt, waarbij komt dat ook de Rijksdienst Cultureel Erfgoed zelf de monumentenvingers op de zere wonden heeft weten te leggen. 
Een eerste compliment.
Het is overigens prachtig dat de naam van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, even gewijzigd in het nogal ambtelijke Rijksdienst voor Archeologie, Cultuur en Monumenten is gewijzigd in Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Die naam straalt gelukkig ambitie uit en veronderstelt terecht dat het cultureel erfgoed niet alleen een zorg is van de overheid. Het betrekken van de belanghebbenden én het grote publiek is wezenlijk voor het behoud van het erfgoed. Er zit ook iets in van educatie en publieke zorgvuldigheid. Een stapje in de richting van de Engelse National Trust.
Een tweede compliment. Maar dat terzijde. Er is ook door goed beleid van de Rijksdienst en de bewindspersonen in twee tranches veel geld in de pot voor het wegwerken van achterstanden in de orgelrestauratie terecht gekomen. In totaal konden in die twee tranches 56 orgel restauratieprojecten worden aangepakt. 
Voor de orgelmakers betekent het wegwerken van de achterstanden in deze zware economische tijden behoud van werk en werkgelegenheid en vooral behoud van het vakmanschap. 
Het in de wereld unieke vakmanschap van de Nederlandse orgelmakers is de koestering waard. Met hun kennis van bouw en klank, hun kunde en vaardigheid, hun emotie en liefde voor het ambacht dragen zijn zeer bij aan de deskundigheid die noodzakelijk is voor het behoud en de verrijking van het orgelbezit. 
Weer een compliment dus.
Het blijft natuurlijk lastig te zien hoelang de huidige economische crisis zal duren en hoe die zal uitpakken voor sommige orgelmakerijen. Liever dan dat een orgelmakerij een soort van verkoopkantoor wordt van een buitenlands bedrijf zien we natuurlijk dat in 2010 het vakmanschap kan worden voortgezet. Mocht het echt spannend worden dan zal een derde tranche alsnog wellicht uitkomst moeten bieden.
We gaan ervan uit dat dit niet nodig is! 

”Het monumentale orgel op de kaart”

Deze tekst werd uitgesproken op de Openingsmanifestatie van de Nationale Orgeldag 2009 in de Grote Kerk in Breda door Prof. dr. M.P. van Overbeeke R.A., voorzitter van de Commissie Orgelzaken van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) en penningmeester van de Stichting tot Behoud van het Nederlandse Orgel.

Het orgel is het kostbaarste en waardevolste meubel in een kerkgebouw, gerealiseerd met veel vakmanschap, duurzaam materiaal en ook veel geld. Het vereist bijzonder, vaktechnisch onderhoud, dat wanneer dat nagelaten of verwaarloosd wordt, accumuleert in verval en wel, tot zo’n niveau dat het restaureren een fortuin kost om het terug te brengen tot de originele toestand of erger nog: dat herstel niet meer mogelijk is gevolgd door sloop”. Dit schreef de Benedictijner monnik Dom François Bédos de Celles in zijn achttiende-eeuws standaardwerk “L’ Art du Facteur d’ Orgues”. Na zijn eerste roeping als monnik kreeg hij een tweede roeping als orgelbouwer, na vanuit Toulouse de orgels van Riepp en Gabler bezocht te hebben. Hij bouwde 6 orgels gedurende de periode 1748-1760 met als meest beroemde het “Dom Bédos-orgel” in de Abbatiale Saint-Croix in Bordeaux. Naast de grand-cru wijnen een “grand-cru orgue”. (Het telt 47 registers, verdeeld over 5 manualen, waarvan 2 met 2 resp. 1 register, teneinde een perfecte inzet te hebben van de tongwerken).
De principes van Bédos’ vakkennis vinden nog steeds toepassing in de Franse klassieke orgelbouw. Over duurzaamheid gesproken! Voor de Nederlandse situatie verwijs ik naar het ca 50 jaar later, in 1806 verschenen driedelige werk, totaal bijna 1300 bladzijden druk beslaand: De Orgelmaker: van de hand van Jan van Heurn, tot op zekere hoogte vergelijkbaar met het eveneens driedelig standaardwerk van Dom F. Bédes. Van Heurn was lid van het Utrechts Gezelschap van Kunsten en Wetenschappen en hoogleraar in de rechten. Het “Voorberigt” van deze auteur “voor allerhande soorten van lezers” is overigens bemoedigend. Na te hebben meegedeeld nieuwe vragen te zullen aansnijden, roept hij uit: “Lieve hemel! Wat zal er over de gehele inhoud veel te vragen zijn”. Een buitenstaander moet bij orgels noodzakelijk wennen aan vakterminologie, die overigens tot op deze tijd –neem slechts de definitie van het register- geen eenheid vertoont. Men heeft genoegen te nemen met tal van eigenaardige uitdrukkingswijzen, bijv. “puistentreder” voor iemand die het pedaal trapt. Evenals natuurliefhebbers, kenners van wijn, beoefenaars van de kookkunst zich specifiek uiten, is dit bij de liefhebbers van het orgel het geval. Bepaalde pijpen klinken ‘ingetogen’, ‘fluwelig’, ietwat ‘melancholiek’, andere ‘vol’ en ‘rond’. Orgels worden als orkesten maar –het vereist meer begrip- ook als individuen beschouwd.
Het is niet toevallig dat goede orgelkenners veelal ook uitstekende wijnkenners zijn. Orgelmuziek is er al van vóór de jaartelling. Ik noem slechts Cicero (overleden in 43 v Chr.) die de orgelklanken onder de genotmiddelen rekende, samen met gerookte paling, bloemenpracht parfum en rozengeur. Eeuwenlang was het orgel hofinstrument bij uitstek ter opluistering van feesten, parades en bruiloften en ook ingezet als vorstelijk relatiegeschenk. 
Eerst in de 13e eeuw verovert het orgel algemene erkenning in de kerk van het westen: het brengt naar het oordeel van Thomas van Aquino de ziel tot groter hoogte. Mechanische orgels (en klokken) zijn de meest fundamentele voorbeelden van duurzame technologieën gebaseerd op menselijke inspanningen en voortschrijdend ambachtelijk inzicht en gebouwd met behulp van natuurlijke grondstoffen en materialen, over een tijdspanne van tientallen eeuwen. Tot in de 17e en 18e eeuw waren orgels en uurwerken de meest complexe mechanische instrumenten die de mensheid had ontwikkeld. De basistechnologie van het orgel ging nog meer dan duizend jaar vooraf aan dat van het uurwerk. 
Het monumentale orgel is al vele eeuwen niet zo maar een product maar een uniek, ambachtelijk vervaardigd kunstwerk, dus niet in serie vervaardigd. Het is veelal het meest waardevolle kunstobject in het (kerk)gebouw waarmee het bovendien grote affiniteit heeft. De vijftiendelige encyclopedie “Het Historische Orgel in Nederland” geeft in meer dan 4000 bladzijden foto’s en beschrijvingen van honderden instrumenten. Voor geen enkel ander muziekinstrument is dit mogelijk. Het orgel staat op de kaart! Vele concerten, orgelexcursies, festivals, orgeldagen getuigen van de belangstelling van binnen en buitenlanders. Niet alleen het klinkend deel bestempelt het orgel tot monument, ook het uiterlijk, de kast, de verdeling over de velden, het houtsnijwerk, het fraaie schilderwerk, dat alles tezamen laat doorgaans een grote indruk achter.
Restauratie en onderhoud, dienen –vergelijkbaar met schilderijen- in handen te zijn van deskundigen met de hoogste bekwaamheid in literatuurspel en improvisatie gepaard aan grondige analytische kennis van de orgelbouw in de culturele context van elk individueel instrument.
De Commissie Orgelzaken van de PKN, de katholieke Klokken- en Orgel Raad en de Rijksdienst van Cultureel Erfgoed werken in ons land eendrachtig samen met gekwalificeerde orgeladviseurs om dit erfgoed zo goed mogelijk te beheren en te bewaren voor degenen die na ons komen. Het werk wordt toevertrouwd aan orgelbouwers van topniveau, wier bekendheid soms tot de andere kant van de wereld reikt, vanwege hun hoge ambachtelijke kwaliteit. Primair gaat het niet om de vraag wie ons de goedkoopste aanbieding doet, maar steeds: hoe krijgen wij het beste voor ons geld. Of anders gezegd: hoe krijgen wij maximale kwaliteit per geïnvesteerde euro? Value for money. Bij beschikking van 3 juni j.l. heeft de Rijksdienst –om de restauratieachterstand verder terug te dringen- 7 miljoen euro aan subsidie beschikbaar gesteld, waarvan ruim 2 miljoen euro voor de orgels, hetgeen in concreto neerkwam op 27 orgelsubsidies.
Ook zijn in 2009 verbeteringen aangebracht in de onderhoudssubsidieregeling (BRIM) met twee aspecten, voor de jaren 2009, 2010 en 2011 is in totaal 141 miljoen beschikbaar voor rijksmonumentale kerkgebouwen. De maximale subsidiabele onderhoudskosten voor kerkgebouwen zijn verhoogd van 100.000 euro naar 1.000.000 euro per zesjarig instandhoudingsplan. Het subsidiepercentage voor kerkeigenaren is 65% van de subsidiabele kosten. Op juridische gronden is het orgel in dit kader slechts onderdeel van het kerkgebouw, met als grootste risico sluitpost van het onderhoud te worden, waardoor verval dreigt.
Als commissie zijn we er dan ook voorstander van en we zullen dat waar dan ook bepleiten, het monumentale orgel als uniek kunstzinnig en cultureel erfgoed tot zelfstandig subsidiabel monument te verklaren om het nog steviger op de kaart te houden!
Immers in klank en stem van het eeuwenoude orgel vangt men de echo van de onzichtbare wereld op.